Doar doo'w 't vuur
An de leden van’ Kreenk vuur de Twentse Sproak
Wiej neugt oeleu ok geern oet vuur ’n feestoamnd, a vieftig joar Kreenk! Oons Goolden jubileum, dat mag dubbel vierd wörden! Welkom in de Reggehof, de Höfte 5 in Goor op 29 november a.s.
Et programma tref iej hierbiej an:
19.00 uur
- inloop met koffie, thee en wat lekkers
20.00 uur
- opening duur ’n bestuurslid van’ Kreenk
- Adrie Hemmink neamp et stökske oaver
- hoo geet’verdan met oonze taal? Gerrit Dannenberg
- Leedjes: Lotte Aarnink, winnaar Tw.songfestival 2024
- optreden Paul Wiefferink
21.00 uur
- pauze met ’n drankje en ’n häpke
21.30 uur
- Leedjes: Frank Droste
- optreden Paul Wiefferink
- optreden Tweeduuster
22.30 uur
- wierumkieken en’ daankwoord
22.40 uur
- ofsloeten officiële gedeelte
22.45 uur
- ophalen jubileumbeuke leden KTS en verkoop beuk
- noaproaten met ’n häpke en’ drankje .
Wil iej der ok biej wean? Bestel dan oene kaarten vanof 1 oktober!
Dat kan duur oonderstoande link of de QR-code te scannen.
https://mijnetickets.shop/kreenk-vuur-de-twentse-spraok
’n Kaartje kost € 15,- excl. € 1,- administratiekosten. Et bewies wa efkes printen of loaten zeen op oene tillefoon.
Lukt dat almoal nich, nem dan efkes ketakt op met ‘ secretariaat : alievanderveer.43@gmail.com , en woch doar nich te lang met.
Wiej hopt der tehope nen heeln mooien oamnd van te maken!
Jubileumkemissie en bestuur Kreenk vuur de Twentse Sproak
Persbericht Kreenk vuur de Twentse Sproak (KTS) viert Gouden jubileum
Op de kop af 50 jaar geleden werd ’n Kreenk vuur de Twentse Sproak (KTS) opgericht op 21 november op Havezate Het Everloo in Volthe. Een mijlpaal die vanzelfsprekend gevierd moet worden. Al 50 jaar lang de Twentse taal onder de aandacht brengen en promoten is niet niks. Activiteiten voor leden, schrijvers en genodigden worden op 21 november gehouden in de Museumfabriek in Enschede. ’s Ochtends vindt de finale van de schrijfwedstrijd plaats en ’s middags vindt het Congres ‘oaver ’n Poal’ plaats. Tenslotte is er een feestavond op zaterdag 29 november in de Reggehof te Goor. Leden van de Kreenk en dialectliefhebbers uit heel Twente en omgeving zijn van harte welkom op deze zeer gevarieerde Twentse feestavond. Na de inloop met koffie en iets lekkers zal Gerrit Dannenberg zijn visie delen over de toekomst van ons Twents, brengt Lotte Aarnink, winnares van het Twents songfestival 2024, een aantal van haar zelfgeschreven liedjes ten gehore. En houdt cabaretier Paul Wiefferink ons bezig tot de pauze. Omdat het feest is, trakteren we in de pauze op een hapje en een drankje. Na de pauze volgt een muzikaal optreden van Frank Droste en Heleen Temmink en komt Paul Wiefferink nog een keer voor het voetlicht met zijn grappen. Het bekende trio Tweeduuster sluit deze gevarieerde feestelijke avond af. Leden kunnen na afloop het jubileumboek afhalen. Ook is het boek dan te koop. Ben jij er ook bij op 29 november? Het kaartje kost € 16,- inclusief koffie. 19.00 uur: inloop met koffie en iets lekkers 20.00 uur: aanvang van de voorstelling Via onderstaande link kunnen kaarten worden besteld. Wacht niet te lang!
https://mijnetickets.shop/kreenk-vuur-de-twentse-spraok
NEDERLANDSE VERTALING VAN DE VERHALEN IN HET JUBILEUMBOEK
"AL VIEFTIG JOAR", 2025
Vruchtbare grond
Het begon met ’n ritje voor op de fiets van mijn vader. Daarna ’n tochtje achterop de fiets. Zo reden wij door het Twentse coulissenlandschap. Ik ben ermee opgegroeid. In de vijftiger jaren kwamen we niet veel verder dan het Nijreesbos en het bos van Twickel.
We konden daar een hele dag doorbrengen. Want mijn vader vond het op zondag wel goed, na een zesdaagse werkweek. Brood en ranja mee en een fietspomp, voor het geval dat. En natuurlijk het pispotje. Want hun enige zoon ging niet zomaar de vrije natuur in voor een kleine of grote boodschap. Geen denken aan!
Toen ik zelf kon fietsen gingen we steeds verder van huis. Hoe vaak zijn we wel niet langs de Kroezenboom gereden. Naar het Springendal en De Bronnen, een pannenkoek eten bij Tante Sien in Vasse. Of naar het Molenven in Saasveld en dan van daaruit naar Rossum om een ijsje eten bij Havezathe ‘t Everlo. En dan weer terug via het fietspad langs het Almelo-Nordhorn-kanaal.
Dat waren onvergetelijke tijden! Zeg ik nu. Want tóen had je last van zadelpijn, of een lekke band. Of werd je kletsnat door een frisse voorjaars-regenbui. Maar dat soort dingen vergeet je heel gauw. Mijn ouders hebben lange tijd geen auto gehad. Pas toen mijn vader vijftig is geworden, hebben ze samen het rijbewijs gehaald. Om niet afhankelijk van een ander te zijn. Maar dat feit is cruciaal geweest voor mijn ontdekking van Twente. Met z’n rododendrons, paarse heide, de enorme eiken en golvende velden van tarwe en gerst. Nog geen mais, gelukkig niet, dat kwam pas later.
Wat hebben we onvergetelijke momenten beleefd. Dan reed je op ’n rustige zondagochtend naar de Bornse Es en zag je zo opeens de bovenste helft van ’n muziekkorps marcheren en spelen, met hun blinkende koperen instrumenten, in stemmig zwart en rood, midden tussen de gouden korenvelden. Op weg naar een serenade voor een speciale gelegenheid, een langdurige verbintenis of zo. Beelden die nog steeds op m’n netvlies staan, net als vergezichten, geluiden, de geur van bloemen, maar ook van stalmest. In elk geval ‘eerlijke’ lucht!
Zo ben ik opgegroeid met de Twentse Parels. Toen er nog onverharde zandpaadjes waren en geen A1 of N36. Na mijn jeugd kwamen we er met de auto: om de haard bij de Molen van Bels, krentenwegge eten met ’n glaasje boerenjongens. Of ’n glas bier met een kaasplankje op het buitenterras van de Stiftschuur en het Stift. Wat hebben we er mooie uren doorgebracht!
In 2025 is het vijftig jaar geleden dat de Kreenk vuur de Twentse Sproak is opgericht op
Havezathe ’t Everlo, door drie mannen met een visie. Dat gebeuren is toentertijd geheel aan mij voorbijgegaan. Ik had heel wat anders aan mijn hoofd.Want ’n jaar later, half december 1976, zijn we namelijk getrouwd en hebben we elkaar het ja-woord gegeven in de Stiftkerk van Weerselo.
Ging het vijftig jaar geleden op ’t Everlo om de ‘Kring’, ’n jaar later ging het bij ons om de ‘Gouden Ring’!
Langdurige ‘gouden’ verbintenissen kunnen alleen maar ontstaan op ‘vruchtbare grond’!
Niet dan?
Erik Hütte
Herinneringen aan november 1975
November 2025 is het een halve eeuw geleden dat n Kreenk vuur de Twentse Sproak is opgericht. Uit het jaar 1975 is een aantal gebeurtenissen mij nog bijgebleven.
Zaterdag 17 mei kreeg - toentertijd geïnitieerd door hoofdredacteur Bernard Plegt - een Twentse spreuk, voor het eerst en voor langere duur, een vaste plek op de voorpagina van de Twentsche Courant. Die dag kreeg als spreuk mee:
‘Aandere leu bint aandere leu, mer ok leu’.
Een half jaar later - ik was vijftien en net teruggekeerd van een schoolreis naar Engeland - volgde in een maand tijd van alles na elkaar.
Op vrijdag 7 november overleed onze vader. Hij stierf aan longkanker. De zestig heeft hij niet gehaald. In mei van datzelfde jaar zei hij nog: ‘Als je er eenmaal aan begint om die Twentse spreuken uit de krant over te schrijven dan kun je dit er zo maar niet weer bij neergooien.’
De dagen nadat hij was overleden moest ik daar onwillekeurig al gauw weer aan denken. Toen heb ik mezelf voorgenomen om het zo lang mogelijk vol te houden de spreuken op te schrijven. Zeg maar als een innerlijke belofte aan vader het bijltje er niet bij neer te gooien. En ik kan hier zeggen en schrijven dat dit ook niet gebeurd is. Al wat geschreven is is gebleven.
In dezelfde novembermaand kwamen in Albergen zeven lokaal-historisch geïnteresseerden bijeen om te verkennen of zij zich konden verenigen.
Een paar weken later - op woensdag 17 december - werd de Stichting Heemkunde Albergen opgericht. Met een jaargenoot behoorde ik tot de jongsten van het toenmalige bestuur. De oudste deelnemer was Hendrik Klaassen (toen 74 jaar). Lokaal ook bekend als ‘Gas Dieks’. Regionaal stond hij bekend als dialectschrijver H. Klaassen, die destijds (meer dan veertig keer) elk jaar verhalen in de streektaal leverde voor de Twentsche Almanak (‘n Almblak’).
Voorts dienen we het hier uiteraard nog te hebben over de aanleiding tot dit schrijven voor deze gelegenheid. Op vrijdag 21 november 1975 werd de Kreenk vuur de Twentse Sproak opgericht. De bijeenkomt vond plaats op havezate Het Everlo in Volthe. Een oude kei met opschrift (t.g.v. het 10-jarig bestaan in 1985) getuigt er nog van.
Initiatiefnemers waren o.a. Hennie Engelbertink, Everhard Jans en Ton Kolkman. Van begin af aan waren ook Mien Hagreis-Post en Jan Vredenberg hier nauw bij betrokken. Die avond waren verder onder meer aanwezig: Gerard Vloedbeld, Bert Mutter, Johan Gigengack, Adriaan Buter, Johan Buursink, Bernard Plegt, Henk Krosenbrink (Achterhoek-Liemers), Karl Sauvagerd (uit de Graafschap Bentheim), Harry Wonink, Jan Wopereis en Frank Löwik (destijds 19 jaar).
Om nog even terug te komen op die eerste Twentse spreuk in de krant van 1975. In de zaterdageditie van De Twentse Courant Tubantia van 7 november 1998 - intussen was de Twentsche Courant min of meer overgenomen door Dagblad Tubantia - stond de laatste spreuk:
‘Wel nich tevrea is met wat he hef, is ok nich tevrea met wat he wil hebben’.
Enkele onderbrekingen daargelaten hebben in totaal 6855 spreuken in een tijdsbestek van 23½ jaar de regionale krant van een Twentse klankkleur voorzien.
Wellicht tijd voor genoemde krant hier weer op aan te koersen. Zou tevens een passend gebaar zijn richting jubilerende Kreenk.
Gerrit Klaassen (vertaald uit ’t Twents)
Gelukzoeker
Ik herken hem meteen, als ik hem zie staan met zijn fiets op het plein voor de kerk in ons dorp.
“Ach Allal (niet zijn echte naam) hoe gaat het toch met je?”
Ook hij herkent mij meteen “goed” zei hij “en met u?”
Allal, nu een wat oudere man, ooit een jonge asielzoeker, die bij ons werk zocht.
Wat toen nogal wat problemen opleverde. Als je in maart een tewerkstellings-vergunning aanvroeg, werd dat in september, als de aardbeien al lang van het land waren, toegekend.
Latere jaren mocht hij werken en kwam hij in zijn vrije tijd nog altijd plukken.
In die tijd vertelde hij, dat hij, toen hij pas in ons land was, eens mensen aan het strand zag liggen in de zon. Iets wat hij in zijn eigen land nog nooit had gezien.
Hij sprak toen de nooit vergeten woorden “ik dacht, die zijn een beetje dood of zo”. Allal trouwde met een vrouw uit zijn geboorteland en kreeg een mooie dochter. Toen hij pas getrouwd was, nodigde hij mijn man en mij uit om te komen eten. Dat namen we graag aan, met in ons achterhoofd, de verhalen op visites, dat die asielzoekers alles kregen tot de plantjes voor de ramen. Nieuwsgierig keken we rond, er stond niks in de woonkamer, alleen in de hoek een kleine campingtafel met twee klapstoeltjes, waar wij op mochten zitten.
Vervolgens werden ons de lekkerste gerechten geserveerd. Zelf aten ze niet mee en zaten in de aangrenzende kamer op een bed. Om wat te zeggen zei ik: “wat hebben jullie mooie gordijnen Allal, heb je die van de gemeente gekregen?”
“O nee, nee” zei hij “ik heb van het geld dat ik bij jullie verdiende, stof op de markt gekocht en een lieve buurvrouw heeft ze gemaakt”.
Jaren later hoorde ik op een feestje dat hij in een fabriek werkte en ik vroeg aan een Hollandse collega van hem, hoe het met hem ging. “Och, dat weet ik niet, wij pesten hem altijd net zolang tot hij huilend weg loopt” zei zij.
En nu zie ik hem weer, een man van in de zestig, al met pensioen. En met een vrouw en dochter die goed betaald werk hebben.
Op de vraag of hij nog in hetzelfde huis woont, zegt hij: “o, nee, ik heb twintig jaar geleden een huis gekocht”. Ik ga naar hem toe en geef hem een klap op de schouder met de woorden “wat ben ik trots op jou, doe de groeten thuis”.
Hermien Bannink,
Barchem
Er is geboren
Plotseling is het gevoel er, ik moet gaan. Vandaag is het 21 november 2024 en het is precies 49 jaar geleden dat bij het Havezate Everloo in Volthe ’n Kreenk werd opgericht. Het is maar tien minuten fietsen. Ik ga, niets houdt mij tegen. Het is mistig en er is sneeuw op komst. Door Volthe kom ik op de fiets langs Sanderman en bereik de plaats waar het heeft plaats gevonden. Achter de poort ligt een kei van het tien jarig bestaan van ’n Kreenk. Daarop een spreuk van Ben van der Velde: ‘Wel ’t laand van Twente kan waardeern wil ok de sproake doarvan leern.’ Voor de ‘niendeur’ staan hier en daar enkele terrasstoelen en tafels. Er is niemand te zien. Het geeft mij een leeg en verloren gevoel. Op de schoorsteen ligt een groot ooievaarsnest waar het gras doorheen groeit en een fazanthaan loopt met zijn mooie kleuren parmantig langs mij heen. Als ik ga zitten op een van de stoeltjes voelt het koud en nat aan. Wat heb ik hier toch te zoeken.
Vroeger gaf deze plek een bijzonder en nostalgisch gevoel, maar dat is er niet meer. Tussen de eikenbomen schijnt een waterig zonnetje, ik knap ervan op. Ik knijp mijn ogen wat toe en zie een Volkswagen de oprijlaan indraaien. De chauffeur zet hem met zijn voorzijde tegen de ‘niendeur’. Gelukkig toch nog mensen. Het duurt even voordat er een kleine man uit de auto komt. Hij heeft onder zijn arm een aktetas. Zijn zwarte haar is glad en opzij gekamd. Ik zie het, het is Everhard Jans. Hij ziet mij niet en gaat bij het voorhuis naar binnen. Het is logisch dat Everhard hier is want straks wordt op deze plaats opgericht de Schrieverskring Twente en Everhard maakt daar deel van uit.
Ik richt mijn blik richting Rossum en zie in de verte over de es een man aan komen fietsen. Hij heeft de vaart er goed in. Zijn silhouet steekt af tegen de lage zon. Ook hij ziet mij niet zitten en zet zijn fiets tegen de muur van het bouwhuis, net naast de deur waar Everhard naar binnen is gegaan. Als hij zijn pet afzet en zijn schooltas onder de snelbinder verwijderd herken ik hem. Het is Hennie Engelbertink uit Rossum. Hennie is hier deze middag de initiatiefnemer en wil een nieuwe Schrieverskring Twente oprichten. Hij heeft in zijn achterhoofd al een naam: ‘Kreenk vuur de Twentse Sproak.’ Hij hoopt dat, als ze straks in vergadering bijeen zijn, deze naam zal worden aangenomen. Na Hennie zie ik nog meer mensen naar binnen gaan, ik denk te herkennen Ton Kolkman en ook Johan Gigengack. Binnen wordt het vuur opgerakeld, uit de schoorsteen stijgt de rook op. Daarbinnen aan het losse vuur, daar gaat het gebeuren.
De fazanthaan vliegt met veel kabaal naast mij op…
Ik ril van de kou en realiseer mij dat een droom waarheid is geworden. Ik vertrek.
Bert Wolbert
21 november 2024
Een plezierige terugblik
Hij liep van de straat terug naar de pastorie, daar had hij zijn jongste broer, die als laatste wegging, uitgezwaaid.
Nu keek hij nog eens naar de boog waarop de bloempjes in het licht van de lantaarnpaal zo mooi uitkwamen. Toen hij langs de kerktoren kwam hoorde hij in zijn verbeelding weer de klokken luiden aan het begin van de plechtigheid.
Ja, het was toch allemaal zo goed verlopen, net zoals hij het zich gewenst had.
Nu begon voor hem een nieuwe tijd en wel als pastoor. Hij dacht er weer aan hoe het allemaal was begonnen.
Nadat hij als bouwpastoor was benoemd voor deze nieuwe kerk was het een drukke tijd voor hem geworden. In alle kerken in de omtrek had hij bedelpreken gehouden en vertelde dan dat op een stukje esgrond, waar vroeger de klopjes langs liepen, een nieuwe kerk werd gebouwd.
Bij de eerstesteenlegging waren er veel mensen bij aanwezig geweest.
De deken uit Enschede had plechtig een steen met daarop woorden uit de Bijbel geplaatst. Zijn moeder, vijf broers en een zus met hun familie waren er toen ook bij geweest, net als vandaag zo'n jaar later.
In een muur was toen ook een loden pijp met daarin een oorkonde en ook nog wat munten ingemetseld. De burgemeester had in zijn toespraak gezegd dat hij hoopte dat de mooie toren, die in het bouwplan was opgenomen, ook zou worden gebouwd.
Die dag in oktober was een mooie dag geweest.
Daarna begon de bouw van de kerk en de pastorie, die er vast aan werd gebouwd. Het was allemaal goed verlopen, op een zaterdag in augustus na, toen er een windhoos was over getrokken. De kerktoren stond nog in de steigers maar had het goed overleefd en was recht overeind blijven staan. In het dorp was veel kapotgewaaid. Dakpannen van de huizen en veel bomen, ook twee zware bij de oude kerk zijn toen afgeknapt.
Een huishoudster van een naburige parochie had hem verteld dat haar nicht ook werk zocht als huishoudster. Hij had haar direct opgezocht en gevraagd bij hem te komen werken. Het had goed uitgepakt, ze wilde graag komen als ze haar hondje, een langharige teckel, ook kon meenemen. Bij hem thuis hadden ze vroeger ook een hond gehad, waaraan hij veel plezier had beleefd. Haar hondje was meer dan welkom.
Nu, op vrijdag de laatste dag van september was de opening van de kerk begonnen met gebeier van de klokken. De mensen die het feest wilden meevieren kwamen onder een grote boog door en langs veel geelwitte vlaggetjes in een prachtig met bloemen versierde kerk. De lampjes aan het plafond schitterden als sterretjes aan de hemel.
Ja, die architect uit Utrecht had een mooie kerk ontworpen, die er door een aannemer uit Enschede in een jaar tijd was gebouwd.
De kardinaal uit Utrecht had om zes uur de kerk plechtig ingewijd en daarna de Heilige Mis gedaan. Ook waren er mensen die een woordje hadden gesproken. Hij dacht aan de dominee, die hoopte dat de vlonder, die de paus al had geslagen tussen de Christelijke kerken, een brede brug mocht worden. Hij hoopte dat een kerkenbouwer ook een bruggenbouwer mocht worden.
Een fabrikant voelde het een "noaberplicht" om ook een welkomstgeschenk te geven. Dat was een van de klokken die vandaag zo'n feestelijk geluid hadden laten horen.
Hijzelf had in zijn eerste preek verteld dat hij hoopte dat ze van boven hem zouden helpen om zijn werk als pastoor, goed en nog voor een lange tijd te mogen doen.
't Was een mooie Heilige Mis geweest met veel muziek en zang, waarvan de klanken in de ruimte van deze kerk wel erg mooi hadden geklonken.
Hij was, op deze late avond, na een drukke dag, erg tevreden en dankbaar voor deze mooie feestdag!
Door Johanna Benneker
Dorp aan de rivier
Een mooie en zonnige zondagmorgen. Het voetveer zal ons over het water brengen. Kalm de dijk op- en aflopen, wachten totdat de pontbaas het ernaar heeft om van de overkant terug te komen. Onderwijl de stroom van de rivier volgen, waarin een zwarte zwaan statig voor bij gaat. Aan de andere kant een stukje lopen langs groene weilanden, tussen witgekleurde meidoorns. Foto’s maken van koeien onder struiken, een geel veld van boterbloemen en doorkijkjes in de hagen. Verderop is er koffie met worteltaart. Het uitzicht vanaf de Veluwezoom laat ons plekjes van ‘onze kante’ zien waar wij niet meer mogen komen: villa’s met hekken er omheen, losgeraakt van het dorp, net als de bewoners. Samen stralen zij snoeverig arrogant; alsof de rest van de wereld niet bestaat.
Die overkant, daar konden wij ons vroeger vermaken en een biertje drinken in het café aan het water. Op de krib hebben we onze trouwfoto’s gemaakt, zonder vragen, er was vrije toegang. De aanlegsteiger van het veer is overgebleven, als enige plek waar we nog net de IJssel kunnen aanraken.
We mijmeren nostalgisch, vegen een traantje weg en drinken koffie. Als we teruggaan heeft de Morgenster, die zich op de heenweg nog in volle glorie toonde langs het wandelpad, de luiken dichtgedaan. ’t Lijkt of dat gele bloempje daar in het weelderige gras mét ons rouwt om wat verloren is gegaan. De pontbaas zet ons over; achter de dijk, met afrasteringen van scherp draad, die ons weghouden van de waterkant, daar ligt mijn dorp. ’n Smal asfaltpaadje brengt ons, na ’n steile klim, zes meter hoger op de kruin van de dijk. Met elke stap wodt duidelijker wat we kwijtraakten.
Morgenster
in de vroeg voormiddag
bij de eerste zonnestralen
op het uitverkoren land
de luiken gaan dicht voor
zonlicht in de namiddag
besef wat daglicht niet verdraagt
weg van weelde en bedrog
bidden in het hoge gras
verlangen naar troost van Maria
de volgende dag opnieuw
hoop, bij het eerste licht
in de vroege voormiddag
Joop Hekkelman, Gorssel
Morgenster: 1. een bloem die voor de middag open is en vanaf ‘t middaguur dicht
2. een benaming voor Maria
De tijd vooruit
Tussen het Boekelerhof en Hengelo woonden twee gezinnen aan de Wullenweg, welke tot eind 1976 verstoken waren van stroom (elektriciteit). Dit waren de twee laatste gezinnen in de gemeente Enschede. Ik behoorde tot één van die gezinnen. Mijn opa had in de beginjaren van de vorige eeuw tegen de gemeente Enschede gezegd. “Ik möt niks van al dat moderne grei.” En daar moesten we het ook tot aan het einde van die eeuw mee doen.
Groot geworden bij de petroleumlamp. Mijn opa moest met zijn gezin in 1967 verhuizen, een eindje verderop naar Boekelo waar ze wel stroom hadden. De melkfabriek in Boekelo ging sluiten, melk moest geleverd worden aan de fabriek in Enschede en daar deden ze niet meer met melkbussen maar met koeltanks gekoeld met stroom.
Ik bleef met mijn va (vader) en moo (moeder) en breur (broer) achter. Op de boerderij van mijn opa kwam er één met een baard en een vrouw met wijde rokken. De noabers (buren) hadden het over kunstschilders. Maar deze baardman werkte bij Hollands Signaal (nu Thales) en was behoorlijk technisch aangelegd, wat mij bijzonder aansprak. Gas werd er al direct bij hen aangelegd, het ging aan mijn neus voorbij want wij hadden een hout- en kolenkachel en daar kon mijn moo goed mee uit de voeten.
Ik zat ondertussen op de MTS, was een beetje technisch aangelegd. Wij moesten soms wat elektrische schakelingen in elkaar solderen maar met een pook (soldeerbout) in de kachel warm gemaakt ging dat niet. Zo ver hebben we het in de 70-jaren ook niet gekregen.
Wel hebben we samen met mijn buurman tussen beide huizen een centrale gebouwd. Met een oude dieselmotor dreven we een autodynamo aan waarmee we accu’s oplaadden. De ene week wij, de andere zij. Wij hadden licht in huis, 24 volt, maar het deed het, precies als op de schepen in de haven van Hengelo.
Snel daarna gingen we deels over op windenergie. Mijn buurman had een geschikte dynamo op de kop getikt, ik maakte uit een rechte plank een propeller. Het spul werd op een paal geplaatst en bij een beetje wind leverde dat geheel stroom op en daar konden wij dan weer accu’s mee opladen. Bij windstil weer slingerden wij de oude diesel weer aan, want een met een ‘knopje’ het licht aan te doen was wel gemakkelijk. Wij hadden zelfs een televisie die werkte op 24 volt. Als het kleine beeld nog kleiner werd moesten we weer laden, ook als de lamp niet meer aanging.
Wij liepen wat de stroom aanging ver achter zei iedereen, maar we waren de tijd vooruit. Tot heden ten dage is men bezig met windmolens. Hoe hoog mogen ze worden, waar moeten ze staan. Iedereen bemoeide zich ermee, maar wij hadden in 1970 al een windmolen, gewoon op een paal naast ons huis in de weide. En het deed wat we wilden: groene stroom opwekken met windenergie.
Hoe gaat het als we 25 jaar verder zijn?
Dirk Haan
Corona
Corona een mooie naam voor een virus, dat heel mijn leven op de kop zette. Mijn dagen waren daardoor erg saai geworden. Als ik mij ’s morgens aankleedde dan dacht ik, laat me mijn oude plunje van gisteren maar weer aandoen, er komt niemand bij met deze thuis isolatie. Ik zat vaak achter de computer en stuurde een app naar familie en kennissen.
In het begin voelde ik me erg ongelukkig door alle veranderingen en huidhonger. Ik kon er moeilijk mee omgaan, werd er heel verdrietig van, ’s nachts wakker liggen allemaal afzeggingen, geen koor, geen kerk, niet naar de vrouwenclub, geen prijsuitreikingen
Het was zo’n gekke wereld, de mensheid maakte zich zorgen om toiletpapier, net of dat zo belangrijk is. Mijn man liep drie winkels af, hij dacht dat hij toiletpapier had, toen bleek dat het keukenrollen waren, ach dat was wel even lachen.
Als ik naar de super ging werd mijn winkelwagen schoongemaakt en ik kwam ook zonder zo’n kar de winkel niet binnen, was ik binnen moest ik anderhalve meter aftand houden, overal stonden pijlen en strepen op de vloer, de caissière zat achter een kuchscherm en liefst betalen met de pinpas.
Op tv kreeg je regelmatig de frontberichten van minister-president Rutte en minister De Jong en van Dissel, de viroloog. En een mevrouw die in gebarentaal uitleg gaf over het aantal besmettingen en de nieuwe maatregelen waar je je aan moest houden.
Ik zag op facebook de CT-afdeling in de ziekenhuizen, met dappere verpleegsters Mensen aan de beademing.Sommigen lagen wel drie weken in coma of ze stierven zonder familie. Als ze uit de coma ontwaakten, waren ze heel erg verzwakt.
Voor de verpleegtehuizen stonden kinderen naar hun oude moeder of vader te zwaaien. Ook werden geen optredens met zang en muziek voor de ouderen uitgevoerd door artiesten, want de tehuizen zaten op slot,
We gingen op vakantie met de camper en toilet aan boord. Op de camping mochten we het toiletgebouw niet gebruiken. Mensen kochten daarom massaal een camper en bleven in Nederland, vanwege de lock down in de omliggende landen.
Wij waren alleen en samen zijn we gaan klussen en hebben zo onze woonkamer een nieuwe kleur gegeven De wereld om ons heen kun je niet veranderen ,maar onze omgeving thuis wel en daar werd ik ook heel gelukkig van. Geleidelijk aan gingen we weer fietsen langs de Regge of wandelen op de Sallandse Heuvelrug, naar het theater, naar de film Sint Hildegard met de beentjes van de vloer. Ook lezen deed ik graag en was in mijn tuin te vinden.
Hangoutshielden zich niet aan de voorschriften, zo kwam dan de tweede coronagolf met nog strengere maatregelen: zoals thuiswerken, kinderen weer thuis van school, alles digitaal, restaurants dicht, na acht uur geen alcohol meer kopen, lege tribunes. Nu wel een mondkapje in de binnenruimtes, een beperkt aantal mensen op visite, amateursportwedstrijden gestopt.
Het virus beheerst helemaal onze vrijheid.
Het coronavirus ging als een leger de wereld over, maar wij hadden niet het zwaard om hem te bestrijden.
Fenny Martens Berends
Bobbie – waar gebeurd verhaal door Alie van der Veer
Bobbie was een zwart/wit gevlekt ruwharig hondje, niet al te groot, maar waaks.
Dat was ook nodig op het platteland, er liep dikwijls vreemd volk in de buurt en dan was het goed dat je al van tevoren gewaarschuwd was.
Bobbie was ook mijn speelkameraadje, spelen met een bal of een stokje, het deed er niet toe. Soms kroop ik bij hem in het hondenhok als ik b.v. straf had gekregen en Bobbie begreep mij wel en likte de traantjes van mijn wangen.
Hij wilde ook graag met mij mee als ik weg ging op de fiets, maar dat vonden mijn vader en moeder geen goed plan, want Bobbie zou dan ook uit zichzelf van het erf af gaan en dat moest natuurlijk niet.
Bobbie was ook mijn redder in nood, zo was ik een keer achter het kippenhok distels aan het plukken voor mijn konijnen. Toen ik genoeg distels bij elkaar had liep ik niets vermoedend langs een vlierstruik waar het konijnenhok achter stond. Ik schrok me een hoedje, een valse haan vloog mij opeens aan en pikte in mijn kuiten. Wat een rothaan om mij stiekem van achteren aan te vallen. Het deed erg pijn en van schrik begon ik te huilen en vluchtte rap naar de deel.
Daar heeft mijn moeder het been afgespoeld onder de pomp en er een oud stuk laken om gedaan.
De dag erna moest ik naar school en ’s morgens waren de kippen en hanen nog in het hok. Toen ik terug kwam uit school en dichtbij huis was, kwam Bobbie mij al tegemoet en liep blaffend en kwispelstaartend met mij mee. Vlakbij de boerderij liep hij heel hard naar het kippenhok, greep die valse haan bij de kladden en ging er bovenop zitten. De haan vergat van schrik te kraaien en de hond liet de haan pas los toen ik bij de niendeur was. Dat ging een hele tijd door.
Tot opeens Bobbie mij niet meer kwam ophalen, ik snapte er niets van. Waar was hij toch, ik zocht hen overal. En als ik riep …”Bohobie”, dan kwam hij rap aangerend, maar nu niet. Wij moesten eten en mijn vader en moeder hadden de hond ook de hele morgen al niet gezien. Misschien was hij wel het bos ingegaan en had Pluim, de jachtopziener, hem betrapt en doodgeschoten omdat hij achter een konijntje aan zat. Misschien was hij een loops teefje nagelopen, dan zou hij de andere dag wel terug komen. Maar hij was weg en hij bleef weg en soms zat ik stilletjes in het hondenhok te huilen. Als mijn zus en broer dat maar niet zagen want dan lachten ze mij ook nog uit.
Ik heb veel verdriet gehad om Bobbie en nooit geweten wat er gebeurd was.
En die valse haan, die kreeg op het laatst z’n kop eraf!
Bij de dermatoloog
Over mijn gezondheid heb ik niet zoveel te klagen, maar ik sta wel onder controle bij de dermatoloog. In mijn jonge jaren ben ik met mijn lichte huid te veel in de zon geweest. Vooral op mijn hoofd zitten er nog wel eens plekjes die behandeld moeten worden. Dat gebeurt dan meestal met zo’n spuitbus met stikstof. Ze branden dan zo’n plekje weg. Dat doet even pijn en het blijft een paar dagen rood, maar het trekt al snel weer bij. De huidarts zegt altijd: “Zo’n plekje is niet kwaadaardig, maar zo kan voorkomen worden dat het een basis wordt voor iets verkeerds.” Soms lukt het niet met stikstof en dan moet dat plekje weggesneden worden. Met verdoving voel je daar niets van. Hoe dan ook, ik heb er over het algemeen vertrouwen in. Behalve die éne keer.
De dermatoloog had meerdere plekjes bij elkaar gevonden op mijn voorhoofd en een grote midden boven op mijn hoofd. Er moesten biopten genomen worden om te bepalen wat ’t precies was. Hij riep zijn assistente erbij en zij moest dat dan uitvoeren.
“Wil je bij meneer zeven biopten nemen?”, vroeg de dermatoloog aan de assistente. “ZEVEN?!”, zei ze met zo’n stemverheffing dat de mensen in de wachtkamer het zonder twijfel gehoord hebben. Dat had ze blijkbaar nog niet eerder meegemaakt. Zeven moest wel heel bijzonder zijn en ik werd er niet vrolijk van, maar ging wel mee naar de behandelkamer.
Ik moest op zo’n behandeltafel gaan liggen en toen werd ik overdreven ingepakt met van die papieren doekjes. “Ja meneer, ik zal u even goed inpakken, want het kon wel eens een behoorlijk bloedbad worden.” Nou, daar word je rustig van …. Het verdoven en uitvoeren van de biopten op het voorhoofd deed ze vakkundig en snel; daar kan ik niets van zeggen. Maar toen kwam die grote midden op mijn hoofd. Dat ging niet vanzelf; ze kon er niet door komen en bleef ermee aan het klungelen. Uiteindelijk lukte het dan toch en toen zei ze: “Zo, klaar. Dat die laatste zo moeilijk ging, is trouwens niet zo’n best teken.”
We maakten een afspraak voor de uitslag en toen kon ik naar huis. Die nacht heb ik er slecht van geslapen. Een paar dagen later, bij de afspraak over de uitslag, heb ik de dermatoloog duidelijk gemaakt hoe onrustig ik werd van de assistente. Hij snapte het en heeft het ook wel met haar besproken, want ze doet nu altijd poeslief tegen me. En de uitslag? Dat viel gelukkig allemaal mee.
Henk van Sark
Mogen we blijven of moeten we weg?!
“Blijft het hier zoals het is; Of moeten alle mensen weg! Gaat de straat eruit, de bomen om, zand er over, funderingspalen de grond in?! Wie zal het zeggen!
Daar! Daar stond mijn wieg, daar leerde ik lopen, daar ben ik opgegroeid, en daar wilde ik oud worden… Maar?!
Daar op die boerderij ben ik geboren. Daar zijn de vader en de moeder van mijn vader, boer en boerin geworden op een klein boerenbedrijfje. Die hadden durf! Ze zijn daar met vijf kinderen vanuit een klein gepacht boerderijtje behorend bij een landgoed, en waarbij opa landgoed-knecht was, met weinig eigen geld, begonnen aan een eigen boerderijtje. Tien hectare groot, bestaande uit veel natte broekgrond, schrale veldgrond, en wat oude gebouwen. Ze begonnen met veel geleend geld, dat ze leenden bij een grote boer en waar ze op afroep soms hand- en spandiensten moesten verrichten, en waarbij de dochters op gezette tijden als meid in de huishouding hun opwachting moesten maken. Maar het is hen gelukt om met hun vijf kinderen de kost te verdienen. Ze hadden drie dochters en twee zonen, waarbij de oudste zoon niet bereid was de boerderij over te nemen en waarbij er dientengevolge vanuit werd gegaan dat de tweede zoon de boerderij zou voortzetten. Dat heeft hij met veel tegenzin gedaan, maar hij was zo verstandig en had het geluk dat hij een goede vrouw trof die wel heel veel gevoel had voor de boerderij. Op dat boerderijtje groeide ik op als tweede zoon en ook toen had de eerste zoon, mijn broer, geen belangstelling de boerderij over te nemen, kreeg ik de kans om op mijn geboorteplek de kost te verdienen. En ook dat is gelukt en ook ik had het geluk dat ik een lieve vrouw vond die gevoel had voor het vee op de boerderij. Boer en boerin zijn met alle mooie kanten van het plattelandsleven, maar ook met de niet altijd makkelijke kanten van het boerenbestaan. Onze dochters en onze schoonzoons zagen andere mogelijkheden om een goed inkomen te verwezenlijken, maar ze hebben wel interesse en belangstelling om de boerderij in één of andere vorm voort te zetten. Maar nu!?
Nu is de gemeente voornemens de boerderij op te kopen, en om die vervolgens af te breken, en er daarna een paar fabrieken te vestigen. Straks gaan 35 mannen en vrouwen van de gemeenteraad beslissen of er hier bij ons een industrielocatie zal komen; Of dat het hele plan van die wethouders door de papierversnipperaar mag. Beslissen of wij weg moeten of dat wij gewoon kunnen blijven wonen en dat dan die twee kleine mannetjes die hier de hele dag met hun mammoetskelter over het erf racen, later ook met een echte trekker over het erf mogen rijden.
Nu is het dus de vraag: kunnen wij hier tot in de verre toekomst blijven? Of zeggen de meesten van die 35 in de raad straks “ja” en moeten we vertrekken en op een nieuwe plek een nieuwe toekomst bouwen!? Moeten we ons komend jaar oriënteren, een boerderij zoeken, de verhuiswagen bellen, het vee inladen, huisraad in de kofferbak, kleren in de koffer!? Wie zal het zeggen?
Nou ja, die 35 van de gemeenteraad, die mogen het zeggen en over ons lot beslissen! Wij vertellen ze constant dat we tegen zijn!... Maar dan komend jaar, om half acht, mogen we gaan zitten, in het gemeentehuis op de publieke tribune en afwachten!
Gaan zitten… Wachten…Kijken naar35 mensen bij een knopje…Adem inhouden…en luisteren… Luisteren naar een voorzitter die de uitslag bekend maakt…………………..”
Johan Veneklaas
Verbonden over de grens heen
Ergen tussen de bossen bij ons op de Haarlerberg, Koningsbelt en Noetselenberg, en de essen van Wierden, Enter en Rijssen, loopt een grens. Niet met een grenspaal, een slagboom, of een grensbord. Maar we weten het allemaal aan te wijzen. Of nee, we voelen het. Want er is niet een specifieke grens tussen Salland en Twente aan te wijzen, maar het is een verhaal wat we elkaar vertellen en doorgeven. Een verhaal dat bestaat uit de beide streektalen, uit kruudmoes en krentenwegge en midwinterhoorns. En uit trots. Veel trots.
Als je je verdiept in de geschiedenis van de grens tussen Twente en Salland begin je al snel te relativeren. In de Middeleeuwen werden beide streken al als afzonderlijk drostambt bestuurd, als onderdeel van het Oversticht van het bisdom Utrecht. En door de Habsburgers werd dat in 1528 - het jubileum komt er aan - de provincie Overijssel. Volledig los van die bestuurlijke situaties leefden mensen aan de grens met elkaar in verbondenheid. Ze dreven handel, gingen naar de kerk en er werd over en weer gehuwd. En de lokale spreektaal veranderde van dorp tot dorp. Die grens was geen barrière maar een kans voor contact.
Ook de natuur trok zich niets aan van de mensheid die ooit de termen Salland en Twente heeft bedacht. Neem bijvoorbeeld de Regge. Ondanks dat Ko van Deinse dat als westelijke grens noemde in het Twents volkslied. De Regge liep zoals die liep. Met allerlei bochten en zijtakken. Soms zag je de Regge niet door de droogte, andere momenten overstroomde juist alles. De Regge zorgde voor verbinding van Twente naar Salland en niet voor een scheiding. En in de negentiende eeuw, met de Rijksweg en het spoor tussen Zwolle en Almelo, werd die grens niet versterkt, maar nam de verbondenheid toe.
Maar juist in die tijd, toen het regionalisme in Twente begon, kwam die grens nog sterker bij iedereen in gedachten. Vooral bij de Twentenaren. En dat leidde 25 jaar geleden nog tot grote commotie, tijdens de gemeentelijke herindelingen. Sallands Den Ham bij het Twentse Vriezenveen, Twenterand? Sallands Holten bij Twents Rijssen, Rijssen-Holten? Het moest niet gekker worden. En daaruit ontstond veel verdriet en kwaadheid bij al die Sallanders. Je kunt je afvragen wie de grens bepaalt. De mensen die er wonen, of de overheid die de herindelingen erdoor drukte. En dat hier in Haarle, Salland, wandelmarkeringen staan van het ‘Routenetwerk Twente’,daar kom ik nooit meer overheen.
Wat je ook merkt: hoe sterker de grens op de kaart en in beleid wordt afgebakend, hoe sterker mensen die identiteit beleven. Sallanders en Tukkers profileren zich beiden met hun streektaal, gewoonten en eten. Maar als je goed kijkt, zie je hoe klein die verschillen zijn. De Nedersaksische talen en het doen en laten zorgt voor verbinding. Die saamhorigheid, dat gevoel van met elkaar leven en omkijken naar elkaar,daar zijn we aan beide kanten van de grens enorm trots op.
Laten we die grens niet te veel markeren, maar laten we juist vieren dat het ook onduidelijk kan zijn. Als dat ons wat helpt om te zeggen wie we zijn, en ons niet tegenhoudt om elkaar te begrijpen. De grens daagt ons uit om stil te staan bij wie of wat we zijn en tegelijkertijd stil te staan bij de saamhorigheid met de mensen aan de andere kant.
Een grens die niet verdeelt, maar verbindt.
Robert Kemper Alferink, Haarle - Salland
Schoenlapper Hannes
Er zijn natuurlijk altijd mensen die opvallen, juist omdat ze níet opvallen.
Zo, hier kun je eventjes over nadenken ...
Als je van Oldenzaal naar Duitsland rijdt, moet je scherp opletten om de afslag naar De Lutte niet te missen. Zo boeiend is het panorama. Aan de linkerkant van de straat staat een forse boerderij, Erve Boerrigter.
Dan een dot gas erbij en zo kom je bij de Plechelmuskerk, die bewaakt wordt door een woeste Kardoes of Hellehond met veel te grote spitse oren. Oerlelijk ding, om bang van te worden.
En dan … en dan kom je bij een eenvoudige burgerwoning waar vroeger in de etalage allemaal schoenen te koop stonden. Ook laarzen, pantoffels en klompen.
Er werd geklopt en geschuurd en gelijmd dat de stukken er van af vlogen. Er hing een scherpe en heel vreemde lucht maar toch ook wel weer lekker.
Daar, in dat huis, woonde mijn oom Hannes olde Heuvel, de grootste schoenlapper in het dorp, geboren op 1 april 1906, getrouwd met mijn lieve tante Sientje Engelbertink uit Noord-Berghuizen op Erve Moatman.
Helaas kregen ze geen kinderen.
Van tijd tot tijd gingen wij als neefjes van een jaar of tien daar op visite. In de vakantie of tussendoor als we zelf nieuwe schoenen nodig hadden. Bij mijn weten hadden we nooit geld bij ons.
Tante Sientje kwam met limonade, zoveel als we wilden, want de mussen vielen dood van het dak. En op kleine schoteltjes lagen gevulde koeken, die we alleen kenden van plaatjes in de krant.
Oom Hannes werkte gewoon door.
Als alles op was, mochten we naar zijn werkplaats. En daar begon hij te vertellen. Man, man, man. Dat hij op de maan was geweest. Daar lagen nu nog zijn dure zomerhoed en zijn lievelingspijp die hij was vergeten mee te nemen op de terugweg. Zonde!
En een andere keer vertelde hij dat hij van plan was volgende week weer naar de maan te gaan. Of we mee wilden? We luisterden met open mond. Maar om nu al zo lang van huis te blijven … Nee dus.
De tijd vloog voorbij. We hoorden dat oom Hannes de zaak had verkocht. Ze woonden daarna in een mooi huis, ongeveer tegenover Erve Boerrigter. Nog weer een paar jaar later sloegen we steil achterover van verbazing. Ze zaten met zijn tweeën niet op de maan, maar in het Spaanse Benidorm. Voorgoed! Niet te geloven. Maar wat is voorgoed? Als je het weten wilt: Pierlala is voorgoed.
Ze kwamen op een leeftijd waarop wordt nagedacht over het einde van de wedstrijd. Ze pakten de koffers, zeiden adios tegen alle pensionado’s en gingen in een grote flat in Oldenzaal wonen.
En weer later verhuisden ze, vrijwillig. Nu naar het verzorgingstehuis de Molenkamp in Oldenzaal. Later kwamen ze terecht in het verpleeghuis Oldenhove in Losser.
Oom Hannes deed zijn ogen voorgoed dicht in 1991 in het ziekenhuis in Enschede.
Tante Sientje trof hem op de maan in 1994.
Antoon Engelbertink
Op safari
Het was in de jaren zestig, ik was ongeveer zestien jaar.
Wij woonden in de buurtschap Noord-Berghuizen. Het lag er toen landelijk bij, de natuur was de baas.
Reeën, hazen, konijnen, houtduiven, snippen, kraaien, patrijzen en fazanten. Noem het maar op, ze liepen ons gewoon voor de voeten. Als je niet uit je doppen keek, viel je op je snufferd. Er leefden daar gewoon te veel dieren.
Gelukkig waren hier twee oplossingen voor.
De eerste was voor niks en daarom kregen wij geregeld een stukje vlees op ons bord. Ja, ’n koperdraadje kwam goed te pas.
De tweede oplossing kostte wel een paar stuivers. Ik bedoel natuurlijk de jachtakte.
Mijn oom Antoon had er een. En ook een strenge vent, die bijna de baas was, als politierechercheur in Oldenzaal. En een militaire meneer op het vliegveld Twenthe die bijna generaal was. En uiteindelijk deed de grootste herenboer van Noord-Berghuizen ook nog mee.
Want een paar keer in het jaar ging dat zooitje bandieten mét de nodige kloppers op jacht.
Op een mooie dag vroeg mijn vader of ik zin had om zaterdag mee te gaan naar Hardenberg als klopper.
De reis verliep zonder ongelukken.
We begonnen in linie, naast elkaar lopen op een natte prairie met aan alle kanten houtwallen.
Op een bepaald moment liep de rechercheur ineens naast mij en zei dat ik naar een hoopje gras moest lopen. Daar kon wel eens een haas liggen. Ik vertelde hem duidelijk dat ik daar al was geweest. Tóch moest ik van hem naar het bosje lopen. Ik liep behoorlijk kwaad verder. Wat krijgen we nou? Ik ben toch geen klein kind meer? De agent keek mij ook kwaad aan en liep met grote passen naar dat bosje. Ha! Zie je wel! Niks. De jager stond stil naast het bosje en roerde er met zijn geweer in.
Donders nog aan toe. Ik schrok me kapot. Een vette haas sprong met veel lawaai op en verdween uit het zicht.
Tegen de middag werd pauze gehouden. De meesten waren er ook wel aan toe. Maar het ergste moest nog komen. Een enorm dicht dennenwoud. Want daar gebeurde het.
Ik was fanatiek aan het zwaaien met mijn stok en opeens lag er een ree aan mijn voeten. Zomaar. Tong uit zijn bek, alleen zijn buik bewoog snel op en neer. De politieagent kwam erbij staan en vroeg strabant wat ik in hemelsnaam aan het doen was.
De zogenaamde generaal bemoeide zich er ook mee. Gottegottegot. Een dode ree buiten het jachtseizoen? Dat is een grof schandaal. “Maar het was niet mijn schuld”, fluisterde ik, “hij liep gewoon tegen mijn stok aan.”Toen keken wij naar bewegingen op de grond. De ree trapte met zijn magere voorpoten om overeind te komen. Drie tellen later was hij pleite.
Aan het einde van deze safari fluisterde mijn vader in mijn oor, dat ik maar een ander baantje moest zoeken. Ik heb maar niet hardop gezegd wat ik daarvan vond.
Antoon Engelbertink
Op safari
Het was in de jaren zestig, ik was ongeveer zestien jaar.
Wij woonden in de buurtschap Noord-Berghuizen. Het lag er toen landelijk bij, de natuur was de baas.
Reeën, hazen, konijnen, houtduiven, snippen, kraaien, patrijzen en fazanten. Noem het maar op, ze liepen ons gewoon voor de voeten. Als je niet uit je doppen keek, viel je op je snufferd. Er leefden daar gewoon te veel dieren.
Gelukkig waren hier twee oplossingen voor.
De eerste was voor niks en daarom kregen wij geregeld een stukje vlees op ons bord. Ja, ’n koperdraadje kwam goed te pas.
De tweede oplossing kostte wel een paar stuivers. Ik bedoel natuurlijk de jachtakte.
Mijn oom Antoon had er een. En ook een strenge vent, die bijna de baas was, als politierechercheur in Oldenzaal. En een militaire meneer op het vliegveld Twenthe die bijna generaal was. En uiteindelijk deed de grootste herenboer van Noord-Berghuizen ook nog mee.
Want een paar keer in het jaar ging dat zooitje bandieten mét de nodige kloppers op jacht.
Op een mooie dag vroeg mijn vader of ik zin had om zaterdag mee te gaan naar Hardenberg als klopper.
De reis verliep zonder ongelukken.
We begonnen in linie, naast elkaar lopen op een natte prairie met aan alle kanten houtwallen.
Op een bepaald moment liep de rechercheur ineens naast mij en zei dat ik naar een hoopje gras moest lopen. Daar kon wel eens een haas liggen. Ik vertelde hem duidelijk dat ik daar al was geweest. Tóch moest ik van hem naar het bosje lopen. Ik liep behoorlijk kwaad verder. Wat krijgen we nou? Ik ben toch geen klein kind meer? De agent keek mij ook kwaad aan en liep met grote passen naar dat bosje. Ha! Zie je wel! Niks. De jager stond stil naast het bosje en roerde er met zijn geweer in.
Donders nog aan toe. Ik schrok me kapot. Een vette haas sprong met veel lawaai op en verdween uit het zicht.
Tegen de middag werd pauze gehouden. De meesten waren er ook wel aan toe. Maar het ergste moest nog komen. Een enorm dicht dennenwoud. Want daar gebeurde het.
Ik was fanatiek aan het zwaaien met mijn stok en opeens lag er een ree aan mijn voeten. Zomaar. Tong uit zijn bek, alleen zijn buik bewoog snel op en neer. De politieagent kwam erbij staan en vroeg strabant wat ik in hemelsnaam aan het doen was.
De zogenaamde generaal bemoeide zich er ook mee. Gottegottegot. Een dode ree buiten het jachtseizoen? Dat is een grof schandaal. “Maar het was niet mijn schuld”, fluisterde ik, “hij liep gewoon tegen mijn stok aan.”Toen keken wij naar bewegingen op de grond. De ree trapte met zijn magere voorpoten om overeind te komen. Drie tellen later was hij pleite.
Aan het einde van deze safari fluisterde mijn vader in mijn oor, dat ik maar een ander baantje moest zoeken. Ik heb maar niet hardop gezegd wat ik daarvan vond.
Antoon Engelbertink
Terug op aarde
Wandelde ik met mijn kleindochter langs de Schipbeek.
De zomerkade is gemaaid en het gras is hooi geworden.
Opeens zegt ze: “Ik lijk wel een boerin.”
“Je oma wilde boerin worden en haar neef de boer. En hij is boer geworden in Denemarken!”
“En waarom is oma geen boerin geworden?” was haar reactie.
“Nou”, antwoordde ik, “ze kwam de prins op het witte paard tegen”, doelend op mijzelf.
Haar reactie was duidelijk en ik was terug op aarde: “Echt niet! Jij bent een oude man met een kleindochter!”
Huub Busschers
Vroeger
Er komen steeds meer mensen die nieuwsgierig zijn naar de geschiedenis van hun familie, van hun woeste geboortegrond en van hun omgeving. Denk ook maar eens aan het Nationaal Archief dat in 2025 online doorzoekbaar wordt gemaakt voor duizenden belangstellenden.
Of pak de stoomtramlijn Oldenzaal - Gronau van de Nederlandsch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij (NWSM) die met ingang van 18 juli 1903 in gebruik was bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM). Nooit van gehoord? Oh, dan hoor je het nu.
En daarna was sinds 1 januari 1938 de Nederlandsche Spoorwegen (NS) de baas over het bedrijf.
De spoorlijn had een lengte van 13,0 km, waarvan 1,6 km op Duits grondgebied. Deze trein kon wel 20 km/u halen en later was dat 45 km/u. “Als dát maar goed gaat,” bromde de boer tegen zijn boerin!
En potdorie, het ging niet goed. Van een Duitse trein op de lijn Almelo-Salzbergen weigerden op 1 oktober 1959
de remmen bij het station Oldenzaal. De loc reed met donders geweld pardoes door een stootblok, kantelde het talud af en bleef op de Enschedesestraat liggen. Dat komt ervan als je niet naar de boeren luistert.
De trein werd getrokken door een kleine locomotief en die kon tussen Oldenzaal en Denekamp niet tegen ‘de bult’ op. Dus moest de trein in twee delen naar boven worden gesleept.(Bron: Historische Kring Losser)
Het doel van deze spoorlijn was het vervoer te verzorgen van arbeiders, gereedschappen en andere goederen van en naar de textielfabrieken in Twente en Gronau.
Jullie weten ook wel hoe het heel vroeger ging: iedere dag veertien uur in die rotfabriek langzaam doodgaan en dan nog twee uur in weer en wind naar huis lopen.
Het personenvervoer werd gestaakt op 15 mei 1936.
In de oorlogstijd wilde de bezetter 500 km spoorrails en dwarsliggers van de NS hebben. Dat was de nekslag voor deze spoorlijn. De NS maakte op 23 juli 1942 een einde aan het vervoer van goederen naar Denekamp.
Na de oorlog ruimde de NS de andere rails en bielsen op. Meer lag er niet, behalve een viaductje bij de Tramweg (sic!) en verderop betonnen duikers voor een beekje dat bij de Tankenberg uit de grond borrelde.
In de buurtschap Noord-Berghuizen tussen Oldenzaal en Rossum ben ik in 1944 geboren. Mijn geboortegrond van ca. twee bunder grensde over de totale breedte pal aan de tramlijn. De NS verkocht deze grond voor bijna niks aan mijn oom Antoon. Hij dacht de grond te kunnen doorverkopen aan aannemers, maar jammer, er zat teveel klei in.
Dus die wildernis werd het speelterrein van alle buurtkinderen. Geweldig. We hebben daar jarenlang indiaantje gespeeld.
Het volgende valt niet onder het biechtgeheim maar het grenst er wel aan.
“Wat zeg je me nou?”
“Jaja, we hebben een houtduif vermoord, kaal geplukt, tien minuten op een kampvuurtje gelegd en toen opgegeten. Watte? Taai …?”
De NAM kocht later de helft van onze grond en ging naar olie boren. Héél veel olie!
Als ik dát toen had geweten …
Antoon Engelbertink
Een Homosapiens zandvordicus
Zit ik hier op een rustige, kleine boerencamping, met zorg uitgezocht in de meest noordoostelijk uithoek van ons land, te genieten van de zon, fluitende vogels, hier en daar loeit een mooie, roodbonte verdwaalde koe, een vette dikke houtduif die overvliegt en een glaasje wijn.
Wat wil je nog meer: een tweede glaasje wijn. Wordt je rust, het idylle plaatje, je rustige mooie boerencamping met zorg uitgezocht in de meest noord oostelijk uithoek van ons land, verstoord door een Homosapiens zandvordicus!
Een wat?
Hoor ik jullie zeggen
Een Homosapiens zandvordicus
Deze naam verzin ik ter plekke, dat is een inwoner van de randstad, ook bekend onder de naam westerling, zo eentje die mooi weer loopt te spelen met zijn mobiel, iedereen moet horen over zijn targets, over de scoop of the company, over weet ik welke kreten hij nog meer gebruikte en in ieder geval zijn zijn decibels te hoog. Veel te hoog voor de begrippen die op het platteland gelden.
Maar onze Homosapiens zandvordicus wil gehoord en gezien worden.
Op de boulevard van Zandvoort kan dat, dat flaneren en zijn decibels vallen in het niet bij de omgevingsgeluiden
Maar in deze rustige uithoeken van het land?
Naast een rookverbod in openbare ruimte is misschien een mobielverbod wat
En voor onze Homosapiens zandvordicus heb ik de oplossing uit een grijsverleden en effectief: de telefooncel
Huub Busschers
Het noodpakket
Gerda twijfelt, wrijft haar handen droog aan de theedoek en praat wat in zichzelf.
‘Heb ik alles?’ ‘Weet ik zeker dat ik mij kan redden?’
Ze draait zich om en neemt voor de zoveelste keer de keldertrap naar beneden. Zij is al op leeftijd en houdt zich vast aan de trapleuning. Op het schap links, net boven de lege weckflessen, staan twee plastic kratten. Op de deksels is met een viltstift geschreven wat erin zit. Een lijst ligt ernaast en Gerda controleert het nog eens. Het klopt.
Zij is in 1939 geboren en kan zich nog veel dingen herinneren van de oorlog. Zo weet ze nog van die vroege zondagmorgen, toen er drie Duitse soldaten op de deel stonden. Zij zagen er onverzorgd uit en waren op de vlucht voor de geallieerden. Dat laatste stuk spek dat nog in de schouw hing, wilden ze hebben. Een van hen richtte een geweer op haar papa, die wilde problemen voorkomen en gaf het stuk spek mee. Maar wat haar nog het meest op het netvlies ligt is dat op de kamp, dicht bij hun huis, Johan Raatgerink van de fiets werd geschoten. Hij werd bij hen op de deel gelegd, precies onder het zoldergat. Hier stierf hij. Ze hadden hem door het hoofd geschoten. Gerda ziet de beelden nog altijd voorbij komen.
En nu steeds als ze TV kijkt of de krant leest ziet ze dat het niet goed gaat in de wereld en komen deze gedachten weer bij haar op. De grootmachten dagen elkaar uit en de taal die ze gebruiken is zeer verontrustend. Gerda maakt zich zorgen. Afgelopen week las ze dat het verstandig is je voor te bereiden op wat er misschien komen gaat. En dit moest men zeer serieus nemen, want de Russen waren dichterbij dan je zou denken.
Zij las over het noodpakket, een lijst met spullen die men zeker in huis moest hebben. Zij besloot hier aan mee te doen, kocht twee goed afsluitbare kratten en zette ze in de kelder. Ze kocht zich een radio op batterijen, kaarsen, lucifers, 10 liter water in plastic flessen, medicijnen en fluortabletten. Ook een paar dekens, gereedschap en een verbanddoos gingen in de kratten. En niet te vergeten voedsel voor minstens een week. Dat laatste zoveel mogelijk droog en in vaste vorm. Het koste haar nog heel wat zoeken maar het lukte. De meisjes in de winkel hielpen haar.
En nu stond ze hier voor haar noodpakket en rezen er twijfels.
Wilde zij eigenlijk op deze leeftijd de ellende van een oorlog nog meemaken?
Ze werd onrustig.
Kreeg het warm.
Was ze misschien toch wat vergeten?
Snel klom ze de trap weer op naar boven, haalde achteruit het keukenkastje het bruine doosje met die bijzondere tabletten, daalde weer af, waarbij ze de leuning vergat en stopte het doosje in een van de plastic kratten.
Zij was er klaar voor.
Bert Wolbert
Krokodillen tussen Regge en Dinkel
Ergens in de grote wereld, niet eens zo erg ver weg, ligt een gebied waar het goed wonen is. Er is nog genoeg ruimte, er zijn ook nog heel veel bomen en ook water is er nog genoeg. Daar kun je zo meer over lezen.
De mensen die daar wonen, hebben het goed voor mekaar. Ze zijn heel vaak aan het werk, gaan af en toe naar een stad en als het echt nodig is, gaan ze naar het ziekenhuis. Die zijn er ook, nog!
Nou is er wel iets bijzonders aan de hand bij die mensen. Op het eerste oog zie je niets, maar als ze beginnen te praten, in hun eigen oude taal, hoor je door alles heen steeds dezelfde woorden. De ene groep zegt voortdurend: “Wij hebben altijd gelijk”. En wat denk je dat de andere groep zegt: “Ik geloof niet, dat we het vaak bij het verkeerde eind hebben”. En daar discussiëren ze dan de hele dag over. Ze maken geen ruzie, en er ontstaat ook geen vechtpartij. Nee.
Daar zijn die mensen veel te gemoedelijk voor, en over het algemeen ook wel te oud. En het is natuurlijk zo, dat het fijn is als je nog ergens over kunt praten als je niet veel meer te zeggen hebt.
Nou wil je natuurlijk weten: “Waar praten ze dan de hele tijd over?”
Geen slimme vraag. Als je met elkaar discussieert, gebruik je taal. Je probeert dan met woorden en zinnen aan een ander duidelijk te maken wat je bedoelt. En daar loopt het spaak. De boodschap, die is wel duidelijk. Maar de woorden, en welke je gebruikt, en hoe of je die uitspreekt, dat klopt van geen kant zegt de een tegen de ander. En die op zijn beurt: “Dacht jij dat je alles beter weet?” En ja, dan zegt die ene gewoon JA! Genoeg om verder te praten. ’n Kopje koffie op z’n tijd, in deze streek ook al gauw ’n glaasje Grolsch, en zo wordt het avond en volgende week praten we wel verder. Waarover? Waar ging het gesprek over? Het had iets te maken met de oude taal van die streek, dat je die steeds minder hoort. Oude mensen gebruiken die nog wel, en met Carnaval en dat soort dagen hoor je die klanken ook. Maar hoe de mensen die taal dan gebruiken, dat lijkt toch helemaal nergens op. Ze weten veel te weinig van de oude taal, daar moeten we iets aan doen en snel ook. Daar zijn we het met z’n allen wel over eens. Haast is geboden.
“Verrek”, zegt er een, “hoor je wat je daar net zegt? We zijn het met z’n allen eens met mekaar. Waar hebben we dan al die tijd over gediscussieerd?”
Hij kreeg tranen in zijn ogen, en er waren meer mensen die het niet droog hielden. Wat hadden ze veel tijd verprutst!!
En zo gebeurt het nog steeds, dat er genoeg water van de Dinkel en de Regge samenvloeit in de Vecht, en verder stroomt naar de taal van het westen. Heel veel water, bij elkaar gehuild door krokodillen.
Harry Morshuis
Ik kan het niet laten om Twents te praten.
Mijn hele leven was Twents mijn eerste taal. Geboren in Notter en opgegroeid in Wierden hoorde ik de verschillen om mij heen als ik bij mijn tante in Enter of bij mijn oom in Vriezenveen kwam. Nit (niet) was bij de één neet (niet) en bij de ander neit (niet). En van mijn vader kreeg ik mee hoe hij dagelijks in Rijssen tijdens zijn timmerwerk de Rijssenaren met al hun bijnamen hoorde praten over de koarke (kerk). Wat dat betreft ben ik meerplattalig opgegroeid. Maar ik hield het toch maar op het Wierdens.
Die taal begon mij op te breken, toen ik ging werken en wonen in Den Ham. Ik had het daar over meaks (meisjes), maar ik werd gelijk verbeterd. Maachies! Toen ik vijfendertig jaar later verhuisde naar Almelo, kon ik weer meaks zeggen. Daar in Den Ham hoorde ik ook over de buse. Daar moest ik de eerste keer op navragen. Wat is dat? Broekzak dus. Behalve deze twee woorden kon ik mij verder goed verstaanbaar maken. Met de meeste ouders van de leerlingen uit mijn klas praatte ik plat. En als er een keer een informatieavond op school was, keek ik rond en als ik dan alleen maar mensen zag die plat praten, dan vertelde ik ook alles in het plat. Niemand heeft mij daar ooit op aangesproken. In Den Ham met die twee bronzen ‘Heb je het al gehoord-boertjes’ op de Brink vinden ze dat namelijk heel gewoon. Daarom app ik met mijn Hammer schoonzoon in het plat. Toen één van de leerlingen meedeed in ‘Van Jonge Leu En Oale Groond’ bedachten we voor alle klassen het thema Dialect. Enkele ‘Van Jonge Leu’-hoofdrolspelers kwamen op een avond. Gedichten van Henk Pool waren op muziek gezet en zo waren er meer bijzondere activiteiten. Ik geloof dat er nog nooit zoveel ouders en grootouders zijn geweest als op die avond.
Toen ik een keer als verslaggever van de lokale omroep in Vriezenveen de woorden “Ljaemdig Vjeans” (Levendig Vriezenveens) uitsprak, vonden ze dat ik dat voor een Hammenaar goed deed. Daar was ik toch wel een beetje trots op.
Nog even over de Rijssenaren. Onlangs was ik in het Hollands aan de praat met een vrouw. Zij vertelde mij dat ze uit Rijssen kwam. Nou, dat hoefde ze mij niet te vertellen. Dat kon ik toch zo wel horen.
Ik ben meerplattalig, maar soms is het toch nodig om één van de woordenboeken van Karel Schönfeld – Wichers uit Rijssen er bij te pakken. Of die van Dijkhuis uit Borne. Die heeft wel mijn voorkeur en staat het dichtst bij de woorden die mij van kinds af aan het bekendst voorkomen. Op diezelfde boekenplank heb ik ook de gedichtenbundels van Johanna van Buren en Henk Pool staan. Van die laatste sluit ik hier af met deze regels: “’t Is goed, dat er een taal geleerd wordt die iedereen verstaan kan, maar onze streektaal is zo eigen, het zou jammer zijn als die verloren gaat.” En zo is het. Dat is het.
Jan van der Kolk
Icoon van de Heilige Drie-Eenheid
De Heilige Drie-Eenheid, voorstelling van de drie Goddelijke Personen, is de beroemdste icoon van de wereld. Deze icoon is vooral de laatste jaren heel veel verspreid. Een verspreiding die veel verder reikt dan orthodox Rusland. Ze inspireert zowel protestanten als katholieken. De icoon ontstond in een geteisterde wereld. Aan het einde van de 14eeeuw waart een hongersnood rond: epidemieën overvallen de mensen. Landheren bestrijden elkaar en Rusland lijdt nog onder de verwoestingen van vele invallen van onder andere de Tartaren.
Te midden van deze puinhopen ontstaat een bron van Licht in het klooster van de Heilige Drievuldigheid, gesticht door de heilige Sergej, een arme kluizenaar. Van zijn eigen gemeenschap tot aan het politieke leven spant hij zich in om overal vrede en eenheid te bevorderen “Opdat door beschouwing van de Heilige Drie-Eenheid de angst voor de kwaadaardige haat van deze wereld overwonnen wordt”.
De icoon werd in 1422 voor dit klooster gemaakt en krijgt een ereplaats in de iconostase (iconenwand tussen altaar en het gelovig volk) van de nieuwe Drievuldigheidskerk.
De tragische situatie van die tijd lijkt op de situatie in het huidige Rusland, dat worstelt met de situatie zoals die is ontstaan na de val van het communisme. Het is ook vandaag nog zo dat de icoon van Roebljov ons het lijden en het geluk, de droefheid van de individuele mens en van de hele wereld laat zien.
Wat is er op de icoon zelf te zien? Hij toont op de eerste plaats de gastvrijheid die Abraham verleende aan de drie vreemdelingen onder de eik van Mamre (Genesis 18). De vroege Kerkvaders hebben in die drie vreemdelingen de drie Goddelijke personen gezien.
Laten we toch vaak naar deze icoon kijken en daarbij denken dat deze geschilderd is in een eeuw die net zo donker is als de dag van vandaag: de wereld is in rep en roer. Hoe actueel wil je het hebben.
Ben Pigge
De hoedjeswinkel van de dames Siemerink
Een man alleen is er denk ik nooit geweest,
enkel vrouwen kwamen daar het meest.
Zij stapten onbevreesd de winkel binnen,
Dikke, slanke met of zonder onderkinnen.
Immers Bornse vrouwen konden toen bevroeden,
dat de dames Siemerink hen zouden behoeden !
Mannen gingen liever met een pet op door het leven;
die verkochten ze niet, het zij de dames nu vergeven.
Van ‘hoedjes in de kerk’ naar ‘hoedjes van plezier’!
Bovenstaand gedicht gaat over de vrijgezellen zussen Siemerink. Zij verkochten tot omtrent halverwege jarenvijftig dameshoedjes in hun winkeltje aan de Marktstraat in Borne.
In de daaraan voorafgaande jaren bestond de verplichting dat katholieke vrouwen, als ze ter kerke gingen, een hoed droegen. Toen dat werd losgelaten was dit wellicht de reden dat de zussen, wegens sterk dalende omzetten, hun hoedjeswinkel voorgoed sloten. De nog resterende niet ‘aan de vrouw gebrachte’ hoedjes werden opgeborgen in een houten kist. De gekiste hoeden kregen in de schuur naast hun huis een voorlopige rustplaats.
Tot het moment dat wij, nog jonge knaapjes uit de buurt, zagen dat het luik in de schuur, die vanaf de straatkant bereikbaar was, open stond. Wij kropen naar binnen en na wat rondsnuffelen kwam de kist met de hoeden in beeld.
Even later zagen mensen in het centrum van Borne een groep jongens, met veel plezier, rondlopen met een dameshoedje op. Aldus werden de afgeschreven hoedjes van de dames Siemerink voor ons én voor de voorbijgangers uiteindelijk ‘hoedjes van plezier’! Leo Leurink oktober 2024
Het verhaal van oma’s schort.
Ik geloof dat lang niet alle kinderen vandaag de dag nog weten wat een schort is
’t Belangrijkste van oma’s schort is om de kleding die er onder zit te beschermen omdat oma niet zoveel kleding heeft. En ’t is ook zo dat een schort veel gemakkelijker te wassen is dan kleding en dat een schort ook minder stof nodig heeft.
Daarnaast wordt de schort ook gebruikt als een pannenlap om de pannen uit de oven of van ’t fornuis te halen.
En de schort kan ook goed dienen om kindertranen te drogen en soms wordt ze ook gebruikt om wat vieze oren schoon te maken.
In het kippenhok wordt de schort gebruikt om eieren in te dragen. En als oma boven het houtvuur staat kan ze zich met de schort ’t zweet van ’t hoofd af drogen.
In de schort worden spaanders en aanmaakhout voor ’t vuur in de keuken gebracht.
Ook vanuit de tuin brengt ze met de schort allerlei groenten naar de keuken.
In de herfst wordt de schort gebruikt om appels uit de tuin, die van de bomen zijn gevallen, naar de keuken te brengen.
Als er onverwacht bezoek of visite komt moet je er niet van opkijken hoeveel meubels met de oude schort in een paar tellen schoongemaakt kunnen worden.
Als het avondeten klaar is gaat oma op de veranda staan, zwaait met de schort, waardoor de mannen weten dat ’t tijd is om van de akkers naar het avondeten te komen.
’t Zal wel een tijdje duren tot er iemand iets uitvindt die ‘de oude schort’ gaat vervangen; de schort die zo vaak haar diensten heeft bewezen.
Hoeveel bacteriën er op de schort bij elkaar zijn verzameld?
Ik geloof niet dat er ooit iemand is geweest die iets van de schort heeft over gehouden – afgezien van liefde.
Martin Peters
Het Repair Cafe
Eenmaal in de maand komen ze bij elkaar in het Kasbah te Hengelo. Dat zijn vrouwen en mannen die plezier hebben om voor niets andere mensen te helpen. En dat zijn totaal acht vrouwen en twintig mannen.
Wat doen ze allemaal: fietsen, klokken, radio’s, strijkijzers, stofzuigers, schemerlampen, tv’s, koffiemachines, mixers, scheerapparaten en nog veel meer andere apparaten waar een stekker aan zit repareren. Dat dit soort zaken doen meestal de mannen.
De vrouwen bemoeien zich meestal met broeken, jurken, bh’s en alles wat met een draad en naald en een naaimachine te repareren is.
En laten we niet vergetende twee of drie dames die de gasten welkom heten en zorgen voor de koffie en de broodjes om 12.00 uur.
En hoe verloopt dan zo’n dag. We beginnen om 10.00 uur. De gasten melden zich bij de welkomst dames en vullen een briefje in wat betreft het defecte apparaat. Ondertussen hebben de mannen in de grote zaal allemaal tafels en stoelen neergezet voor de reparateurs en een stoel voor de gast. Heel veel mensen willen zien hoe b.v. de defecte naaimachine gerepareerd wordt, zodat ze het later zelf thuis kunnen doen. Iedere reparateur heeft zijn eigen specialiteit. De ene is goed in elektronica de andere in de fijne mechanica. Wij hebben ook een eigen website: Repair Café Hengelo.Daar kunnen mensen ook hun defecte ding aanmelden. Dat bericht komt dan vanzelf bij de thuis reparateurs terecht en die belt dan de klant waar deze het defecte ding kan brengen.
Ik houd me hoofdzakelijk bezig met stofzuigers, strijkijzers, boormachines, heggenscharen, zaagmachines, lampen en koffiemachines en die heb je in de prijsklasse van 5 tot 4000 euro.
Je maakt soms wat mee, zo was er laatst een mevrouw met een hele mooie koffiemachine. De dochter had tegen haar gezegd dat ze machine moest gebruiken, maar ze antwoordde deze doet het niet. Zo kwam deze bij mij op de tafel, machine aangesloten en deze werkte prefect. Ze had alleen de verkeerde knopjes in gedrukt. Ik vroeg haar waarom ze niet eerder met de machine gekomen was. Ze antwoordde, het apparaat stond zo mooi op het aanrecht. Het was dan ook een prachtig toestel, geen zwarte kast zoals de meeste koffiemachines. Deze heeft een paar stuiver gekost.
Zo kreeg ik in de zomer thuis een man aan de deur met een grijze vuilnis zak. Hij vertelde dat het apparaat in de zak zat. Ik vroeg wat zit er dan in hij antwoordde een heggenschaar. Hij had deze helemaal uit elkaar gehaald en elk onderdeel grondig schoon gemaakt en wist niet meer hoe deze in elkaar gemonteerd moest worden. Nu is dat ieder keer een puzzel, de ene machine is de andere niet. Maar het lukt meestal wel. De heggenschaar netjes weer samengebouwd en liep weer gesmeerd en de man blij.
Zo was er ook een man die geprobeerd had met een heggenschaar een staalkabel door te knippen die verstopt zat in de heg. Dat vond de machine niet leuk. Nu zit in deze machines een mechaniek dat de messen heen en weer laat gaan en als deze een staalkabel tegen komen gaat het mechaniek absoluut kapot. Deze kon dan ook zo naar stortplaats Wegtersweg hier in Hengelo.
Hennie Boomkamp
Het langste gras.
Ingekleurde foto: September 1958 – 25 jarig jubileum van de meester als hoofd der school in Broekheurne.
We schrijven het jaar 1958, nu al meer dan 66 jaar geleden. Het was de tijd, dat Broekheurne nog Broekheurne was en Enschede nog heel ver weg. Centraal had je daar het café “Meisters Mina” en de Broekheurnerschool en daaromheen werd geboerd en lag Het Smalenbroek en het Groot Brunink. In dat jaar was meester 25 jaar aan de school verbonden en werd hem een groot feest aangeboden door de hele buurt.
Het vee liep nog buiten en bij De Wesseler hadden ze de stal en de deel nog eens een extra beurt gegeven en versierd. Vooraan op de deel was een toneel gemaakt en verderop stond alles vol stoelen. Van dat toneel moet ik je zometeen iets vertellen, maar eerst het volgende:
Meester was altijd druk aan het werk en aan het studeren en hij gunde zich niet de tijd om het gras in de boomgaard op tijd te maaien. Het groeide hoog en als het al te erg werd, dan vroeg hij iemand om het te maaien. Er fietste altijd een klein mannetje langs, ik geloof, dat hij in het bos werkte. Zijn naam weet ik niet meer, maar de jongens noemden hem altijd “Kwab Wilmke”. Wilmke wilde voor een paar centen het gras wel maaien. Hij deed daar wel een paar dagen over en rond het middaguur vroeg hij alvast om een deel van zijn loon om bij Meisters Mina een borreltje te drinken. Na de middag werd er dan niet meer zoveel gemaaid, maar uiteindelijk kreeg hij het werk wel af. Later hebben we wel eens een opperman gehad, die wat gespierdere armen had. Die legde het gras in drie uur om.
Op de feestavond werd er een soort van cabaret opgevoerd, waar leerlingen en oud-leerlingen stukjes voordroegen en grappen maakten. Zo begon Lida opeens over het boeren in Broekheurne. De buren hadden allemaal mooi gras om te hooien, maar volgens haar was meester toch wel de beste boer, want hij verbouwde het langste gras.
Nu hoorde onze oudste buurman, dat ze van plan waren om dat voor te dragen en die was het daar helemaal niet mee eens. Hij vond, dat je dat niet kon maken. Er heeft in de buurt nog een hele discussie plaatsgevonden, maar Lida heeft het erop gewaagd en meester kon er goed om lachen. Er zat geen kwaad bij.
Het was verder een heel mooie avond, waar ik mij niet meer zo heel veel van kan herinneren, maar dit is mij bijgebleven en natuurlijk ook, dat meester toen al een televisie kreeg. Daar hebben we veel Duitse programma’s op gekeken, want die gingen een uur langer door dan de Hollandse.
J.J. de Boer – oktober 2024.
Het eekhoornnest.
(Verhaal van opa in 1964 over zijn jeugd in 1884)
Man, man, wat gebeurde er soms veel. Op een keer waren we aan het koeien hoeden achter de beek. Maar ondertussen waren we ook aan het vissen en we hadden al aardig wat van die kleine palingen. We vergaten de koeien. Maar ineens begon het toch te donderen en te bliksemen en alle koeien weg. Wij aan het zoeken, en we vonden ze allemaal, acht koeien, nog terug.
Toen we terugkwamen bij de beek, regende het zo hard, dat alle vissen weer weggezwommen waren.
Ja, wat was er veel aan de hand soms (toen we kinderen waren). Op een dag zei onze moeder: ”Jongens, jullie moeten eens wat bladharken in het bos”. Afijn, Graads en ik gingen het bos in aan de andere kant van de straat. We waren al een poosje aan het harken, toen ik een eekhoornnest zag boven in een boom. Ik zeg;”Graads zal ik er eens inklimmen? Haal jij dan het geweer”. Graads liep naar huis en ik klom in de boom.
Toen Graads terugkwam, was ik bijna boven bij het nest. “Zal ik er eens aan schudden?”, zei ik. Ik trok onder aan dat nest en opeens zag ik de veldwachters. Ik zeg: “Graads, Graads, daar komen de veldwachters”. Ik zag ze van verre over het veld aankomen. Er was een zo’n grote lange bij. Graads liep hard weg en de veldwachters achter hem aan. Hij liep over het pad, recht het natte weiland in. Dat had hij niet moeten doen. Was hij nu maar richting huis gelopen, want je mocht 50 meter met het geweer van huis komen. Maar afijn, de veldwachters haalden hem in, want Graads was niet zo gezond. Ze namen hem het geweer af.
Moeder was heel boos en hij heeft ook nooit weer een geweer gekocht. En ik zat nog boven in de boom. Wat hadden we wat aangericht. We hadden een geweer, maar we gebruikten het bijna nooit. We schoten wel eens op de deur van de schuur, of op een kraai als je die zag. Zo ging dat ongeveer in onze jeugd.
Jan GoselinkOpa is geboren in 1874, Graads is zijn broer.
Het eekhoornnest.
(verhaal van opa in 1964 over zijn jeugd in 1884)
Man, man, wat gebeurde er soms veel.
Op een keer waren we aan het koeien hoeden achter de beek.
Maar ondertussen waren we ook aan het vissen en we hadden al aardig wat
van die kleine palingen.
We vergaten de koeien.
Maar ineens begon het toch te donderen en te bliksemen, en alle koeien weg.
Wij aan het zoeken, en we vonden ze allemaal,8 koeien, nog terug.
Toen we terugkwamen bij de beek, regende het zo hard, dat alle vissen weer
weggezwommen waren.
Ja ,wat was er veel aan de hand soms (toen we zulke kinderen waren).
Op een dag zei onze moeder: ”jongens, jullie moeten eens wat bladharken in het
bos.”
Afijn, Graads en ik gingen het bos in aan de andere kant van de straat.
We waren al een poosje aan het harken, toen ik een eekhoornnest zag boven in een
boom.
Ik zeg;”Graads zal ik er eens inklimmen? Haal jij dan het geweer.”
Graads liep naar huis en ik klom in de boom.
Toen Graads terug kwam, was ik bijna boven bij het nest.
“Zal ik er eens aan schudden”? zei ik.
Ik trok onder aan dat nest en opeens zag ik de veldwachters.
Ik zeg: “Graads, Graads, daar komen de veldwachters.”
Ik zag ze van verre over het veld aankomen. Er was een zo’n grote lange bij.
Graads liep hard weg en de veldwachters achter hem aan.
Hij liep over het pad ,recht het natte weiland in.
Dat had hij niet moeten doen.
Was hij nu maar richting huis gelopen, want je mocht 50 meter met het geweer van huis komen.
Maar afijn, de veldwachters haalden hem in, want Graads was niet zo gezond.
Ze namen hem het geweer af.
Moeder was heel boos, en hij heeft ook nooit weer een geweer gekocht.
En ik zat nog boven in de boom. Wat hadden we wat aangericht.
We hadden een geweer, maar we gebruikten het bijna nooit.
We schoten wel eens op de deur van de schuur, of op een kraai als je die zag.
Zo ging dat ongeveer in onze jeugd.
Jan Goselink Opa is geboren in 1874, Graads is zijn broer.
HERINNERINGEN
Weet je nog dat we met elkaar …
Zo beginnen vaak de verhalen als je met familie of bekenden bij elkaar zit en herinneringen ophaalt over vroeger. Vaak gaat het dan ook over de plek waar je bent geboren en je jeugd hebt doorgebracht. Voor mij is dat in Albergen aan het kanaal. Dat kanaal liep niet alleen van Almelo naar Nordhorn, maar ook als een rode draad door mijn leven.
Een kleuterschool hadden we nog niet in het dorp; met de kinderen uit de buurt speelden we om het huis en op de Kanaalweg. Niet aan het water, daar durfden we niet te komen. Ze hadden ons wijsgemaakt dat er een “boesjur” in zat; als je te dichtbij kwam dan werd je gegrepen. We hebben het monster nooit gezien, maar we waren er ontzettend bang voor.
In en langs het kanaal was altijd wat te beleven. ‘s Maandags waren de vrouwen druk met de was en dan kwam er leven in de brouwerij. Lona, Scholten Miejke en ons ma hadden allemaal een eigen steigertje aan het kanaal, waar ze op de knieën zaten om de was uit te spoelen en dan werd ook het laatste nieuws besproken.
Op dat steigertje hebben mijn broers later ook heel wat uren doorgebracht om te vissen. Toen mijn broer in het ouderlijk ging wonen heeft hij er een gemakkelijke stoel naast gezet, om uren naar het dobbertje te kunnen turen. Toen onze kleindochter een vishengel had gekregen voor haar verjaardag heeft ze op dat steigertje haar eerste visles gehad.
De zomerdagen waren toch wel bijzonder. Dan mocht je zwemmen in het kanaal. Trots liep ik de eerste keer met mijn nieuwe badpak naar de zwemplaats bij Huuskes Gerrad. De gemeente had daar een paar badhokjes neergezet, of je kon je omkleden achter de bosjes. Toen ik na een beetje spartelen uit het water kwam, was de lol snel over, want het badpak hing me bijna op de knieën; mijn moeder had het namelijk gemaakt van een oude gebreide trui.
Na een paar weken oefenen, met een nieuw badpak, kon ik aardig zwemmen. Dan mocht je ook het kanaal over zwemmen, maar alleen als Teun van de Beun op je lette. Teun was min of meer de badmeester van de zwemplaats.
De winterdag, als het flink had gevroren, was heel Albergen op het kanaal. Eerst schaatsen achter een stoel en dan proberen of je in Almelo of Fleringen kon komen. Ik heb ontzettend mijn best gedaan, maar het schaatsen nooit onder de knie gekregen.
Wat mij ook altijd is bijgebleven is schippers Hanna. Eenmaal in de zoveel tijd kwam Hanna met een vracht turf om aan te leggen bij Fraans Marie. Als we het schip aan zagen komen en Hanna een paar keer had getoeterd, renden we naar Fraans Gerrad om te waarschuwen dat de brug omhoog moest. Als dank mochten we dan op het schip komen voor iets lekkers.
Er is heel wat veranderd in de loop der jaren. Het strakke kanaal van vroeger is overgenomen door de natuur. Het turfschip van Hanna heeft plaats gemaakt voor de kano’s van Fraans Marie en de boot van Sinterklaas. Maar wat is gebleven zijn de mooie herinneringen. Aan het kanaal kom ik altijd weer thuis.
Willy Platenkamp-Paus
Wielrennen op hoog niveau
Opeens stond hij daar te glimmen in de gang: mijn blauwe ‘Libertas’ wielrenfiets!
Jurry Dokter, de bekende fietsenspecialist uit Enschede, kwam ‘m persoonlijk langsbrengen. Ik had er minstens ’n jaar of drie voor gespaard. Al mijn zakgeld, het geld van de verjaardagen en mijn schoolrapporten was erin gaan zitten. En toen ik de helft bij elkaar had, hebben mijn ouders de andere helft erbij gedaan. Toen ze er zeker van waren dat het menens was. En op mijn tiende of elfde levensjaar was-ie van mij! En kon ik ook met de ‘grote’ jongens meedoen. Eerst voor mezelf fietsen, maar later trainen op het parcours bij Wierden, achter de ‘Veha’-fabriek.
Op deze fiets heb ik al mijn successen bij elkaar gereden. In al die jaren heb ik eenmaal een derde plaats behaald in de ‘Holterbergtijdrit’. Die werd altijd verreden aan het einde van de herfstvakantie. Dus kon ik mij een week lang pijnigen op mijn blauwe racefiets. En op die zaterdagmiddag, met start en finish bij restaurant ‘In den Swarten Ruyter’, vloog ik als adspirant door de bossen van de Sallandse Heuvelrug! Vlak voor de meet haalde ik Hennie Stamsnijder nog in! Het was ook de middag van Hennie Kuiper, die daar als ‘amateur’ de rit won.
Inmiddels weten we hoe het met de beide ‘Hennies’ is afgelopen. Ze hebben successen behaald op het allerhoogste niveau. Dat was voor mij niet weggelegd. Misschien had ik nog wel talent, maar ik zag het niet zitten om in mijn jonge jaren alles in het teken te stellen van het wielrennen. Daar gunde ik mijzelf de tijd niet voor. En ik had ook te veel andere bezigheden, die mij interesseerden.
Ik probeerde wel om slim te trainen. Dus kocht ik een ‘rollenbank’. Met twee rollen achter en één rol voor, daar zette je de fiets op. En dan begin je te trappen. Je staat er los op. Dus je moet blijven fietsen, anders val je er zo van af. In de schuur fietsen was oersaai, dus zocht ik het hogerop. Ik bracht de fiets en de rollenbank naar boven, naar een vertrouwde plek: mijn slaapkamer. In het huis van mijn ouders aan de Rozenstraat in Almelo hadden we houten vloeren. Dus als ik de vaart er goed in had, dan was dat beneden goed te horen!
De allereerste keer, dat ik boven op de rollenbank stond, zal ik nooit vergeten. Ik had het mooi aan het draaien. Maar de fiets begon steeds zwaarder te lopen. Na een paar minuten alles uit de kast te hebben gefietst, kwam ik erachter dat mijn achterband lek was ...! Dus ik met de fiets weer naar beneden. “Wat is ’t nu?”, vroeg mijn moeder. “Ben je er nu al klaar mee?” Toen zeg ik ook nog: “Nee, maar ik heb ’n lekke band …!” Ik heb mijn moeder nog nooit zo hard horen lachen!
Goed, het wielrennen was bij mij bepaald geen succesverhaal. Vaker niet als wel.
Toch heb ik mijn weg gevonden binnen de wielersport, vooral op het bestuurlijke vlak. En daar kwam ik dan al die grote namen weer tegen! Dat maakte veel goed.
Maar wielrennen op ‘hoog niveau’? Nee, dat was aan mij niet besteed.
Wél mooi om naar te kijken, dat dan weer wel.
Erik Hütte
Zwarte kat Blekkie
Het zwarte scharminkel struint door onze tuinen. Hij weet de weg in onze buurt, jawel en iedereen kent hem. Het is Blekkie, het katje van de buren in onze straat.
Zijn broodmagere lijfje telt aan zijn staartpuntje wat verdwaalde witte haartjes. En als je goed kijkt is er een piepklein befje op zijn borst.
De overburen en wij verdragen het niet meer, dat schonkige, we zien vel over been. Zonder dat wij het van elkaar weten, zijn we Blekkie stilletjes aan het bijvoeren. Dan hij sluipt vaak naar binnen en nestelt zich bij ons op stoel en schoot. Een lethargische zucht volgt.
Ja, er waren betere tijden. Toen de buurman gezond en wel zijn kat fluitend binnenriep. Toen we de buurvrouw nog buiten groetten en Blekkie gezond oogde.
De gezondheid van het oude echtpaar verslechterde en tegelijkertijd zienderogen dat van het katje. Eerst werd de man opgenomen in het verpleeghuis en kwam de vrouw alleen thuis te zitten. Niet lang daarna luidde onze voordeurbel alarmerend: de thuishulp vroeg of we meteen mee wilden komen?
Binnen gezeten in Blekkie’s domicilie kwam de noodvraag op de proppen: wilden wij voor de poes gaan zorgen? Mevrouw moest acuut worden opgenomen. Wij aarzelden geen moment,
en binnen enkele weken overleed zij zelfs. Meneer had helaas geen idee en kon niet bij het afscheid zijn. Ook weet hij niet meer dat hij ooit een goed baasje voor de kat is geweest.
En wijzelf, senioren in ons tweede huwelijk? Blekkie is aanhankelijk en blijft steeds meer binnen. Als onze vingers hem strelen knort hij nogal luidruchtig. Zijn zwarte vachtje is glanzend geworden alsof er licht doorheen schijnt.
Hij snort, miauwt en toont zich een waardige huisgenoot. In volle tevredenheid. En wij met hem, een eigen poezenkind dat ons in de schoot is geworpen.
Onze adoptie-kat, een wandelend lichtpuntje in ons bestaan. Isis Zengerink
Wij nieuwe noabers
Teruggaan in de tijd, dat krijg je niet voor elkaar. En het noaberschap van vroeger dan, is dat verloren gegaan? Wijzelf, we wonen in de stad aan de straat. Welzeker met veel buren om ons heen.
Het is een samengaan van senioren, mensen die van ver weg in onze wijk kwamen wonen of mensen die op zichzelf leven en jongelui.
De witte vogel met zijn ontzettend grote vleugels, vliegt regelmatig bij ons door de straat. De nieuwe kleine buurtgenoten heten niet meer Jans, Klaas, Mien of Riek, nee, nieuwe noabertjes heten Kimberly, Sami, Hassan, Yalisa, Manuel of Jacob.
We hebben een eigen buurtapp. Zo krijgen we een enkele maal te horen, dat er in de buurt is ingebroken of konijn Flappie is ontsnapt. Wanneer er een nieuwe buurtbewoner is komen wonen, lezen we dat op de app: ’Welkom!’ Ieder jaar opnieuw is er vanaf de hof achter ons een buurtfeest in aantocht. Dan nodigen die buren ook ons uit, buiten tussen het groen. Er is drinken en eten op de tafels en wij scharen ons er omheen. Iedereen heeft wat meegenomen, een pan soep of wat speciaals uit eigen keuken van het land waar ze vandaan zijn gekomen.
Verder wil ik gaan vertellen over ons, senioren. In 2010 vormden we met zeven man een taalclubje en gingen een keer naar de Schouwburg in Hengelo. Op het podium stond Jan Terlouw, destijds politicus van D66, 80 jaar en fier rechtop. Hij sprak over de waarde van het noaberschap.
We luisterden en knikten, ja, de noabers van het platteland, hun omgang met elkaar, dát was nog eens wat.
In de foyer kijken we elkaar aan: ‘En wijzelf dan?’ We zijn geen buren die dicht bij elkaar wonen. Maar wél hebben we domicilie in dezelfde stad. En meteen wisten we: ‘Laten wij met elkaar ook noaberen!’ Dat ging eensgezind en zonder twijfel.
En zo begon het, ja, we kunnen noabers worden, op een eigentijdse manier. En zo hebben we elkaar tot ‘Nieuwe Noabers’ gedoopt.
Wij komen thuis bij elkaar of gaan op pad zoals naar een museum. We hebben oog voor elkaar. We luisteren en helpen als het erop aankomt. In december hebben we altijd weer een kerstetentje bij een van ons thuis. We verrassen elkaar met een aardigheid en met een gedicht. We kuieren, en proosten op het leven.
Inmiddels is er van alles gebeurd met ons zeventigers. Al snel kwam er eentje bij uit Amsterdam, een vreemde vent? Hij trouwde met een van ons en trok van West naar Oost. Hij voelt zich hier helemaal thuis. En zingt nog eens als een vogel bij het koor ‘Eig’nwies, waar het koorlied in het plat gaat. Hij is er helemaal niet verlegen mee.
Ook hebben we één van ons zien gaan hemelen. Ze was er klaar mee, met het leven.
Soms laat ons team een andere kant zien, want ieder van ons heeft vanzelfsprekend een eigen karakter en dan moeten we tot overeenstemming zien te komen.
En zo gaat het alsmaar verder met ons Nieuwe Noabers op onze eigen manier.
Precies nu ik dit aan het schrijven ben, zwaai ik vanachter het raam naar de noaber die met zijn
kinderwagen voorbijloopt. Hij kijkt niet op of om, heeft zijn aandacht bij zijn mobiel in de hand.
Tja, eigentijds.
Isis Zengerink
Weet je nog
Weet je nog van laatst, ja zo precies…zo was het. Maar als je begint over 25 jaar terug in de tijd. Je krabt je op het hoofd, wat zijn we veel vergeten. Nog maar zo even geleden denk je dan als je er over na gaat denken. Wie was dat ook al weer. We schreven niets of weinig op, weinig foto’s want die waren duur laat staan dat er video’s waren. Er was in die tijd, zo’n 25 jaar geleden al wel een mooi liedje van:
Over vijfentwintig jaar
zal iedereen het zingen
het lied van oude mensen
en voorbijgegane dingen
ook al zijn we dan vergeten
wat we doen en hoe we heten
of we halen wát we weten
af en toe wat door elkaar
Ik hoor mijn moeder (moo) nog zeggen, “als we willen telefoneren mogen we wel eerst naar de kapper. De mensen aan de andere kant kunnen ons ja zien”. En dat is nu al een tijdje zo. Alles wat er in de wereld gebeurt hebben we in kleur binnen en paar minuten in de huiskamer. We zitten bijna eerste klas voor de televisie. We weten het bijna nog eerder dan de mensen die het aangaat.
Onze kinderen zijn ermee opgegroeid. Het gaat allemaal veel sneller, veel gehaaster. Ook wij van gevorderde leeftijd moeten hier in mee. Als je tegenwoordig niet met een computer overweg kunt lijk je bijna bij het achterlijke af. Maar velen van ons hebben nooit iets met zo’n ding hoeven doen en er op latere leeftijd en aan beginnen is moeilijk. Veel van ons kennen de lei en griffel nog en later de kroontjes pen met Oost-Indische inkt en nu dit.
Maar dat neemt niet weg dat onze jeugd verder moet met deze tijd en niet met de tijd van 25 jaar eerder. Het is mooi dat ze er van horen van die ‘jonge oude tijd’ maar ze leven nu en moeten verder in het heden in het voor ons jachtige leven.
Laten we hopen dat ze onze ‘moodersproak’ in ere houden, ons dialect, onze vaderlandse taal, onze gebruiken en dat niet alles Engels wordt. Dat ze niet alleen communiceren via allerlei moderne media die steeds gevaarlijker wordt. Alles moet beveiligd worden met paswoorden anders doen kwaadwilligen ons iets aan.
Dat ze de tijd vinden van ravotten, met elkaar te sparren zoals wij vroeger, 25 jaar geleden nog maar, deden. De tijd gaat door en onze kinderen moeten daar in mee en laten we hopen dat we dat nog jaren mogen volgen.
Tekst leedke van Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot, Ballade van de onsterfelijkheid
Dirk Haan
Waar gebeurd in Vasse
Zo rond november, december komt Sinterklaas weer in alle dorpen. In Vasse zorgde al een aantal jaren achtereen hetzelfde echtpaar voor de intocht van Sinterklaas en Piet. De man was Sinterklaas en de vrouw was Zwarte Piet. Als je dat maar vaker doet, dan wordt het steeds gemakkelijker.
Kinderen in het dorp waren blij, Sinterklaas en Piet waren blij: mooier werd het niet.
En weer was de grote dag aangebroken: de intocht van Sinterklaas en Piet in Vasse.
Alle kleding was klaargelegd, Sinterklaas en Piet hadden zich goed voorbereid en samen gingen ze in de auto richting Vasse.
In de auto zeiden ze nog tegen elkaar: “Wat is dit mooi, je kunt wel merken dat we dit al jaren doen,
we kunnen dit……”
Totdat ze Vasse binnenreden en wilden uitstappen uit de auto. Toen merkten ze pas op dat Sinterklaas de baard was vergeten!
Ze zijn snel weer in de auto gedoken, Sinterklaas met zijn hoofd onder het dashboard en vol gas weg gereden!
Marian Lentferink-Krone, Flearing’n
Waar gebeurd in Geesteren
In de jaren ’80 kwamen in Geesteren de eerste volkstuintjes. Wie belangstelling had, kon contact opnemen met de boer die gestopt was met boeren, aan de rand van het dorp, in de Huyeren. Daar kon je dan een volkstuintje huren.
Mijn broer en zijn kameraden waren bij elkaar voor een kaartavond en bedachten dat ze de boer in de maling zouden nemen. Ze belden Jan, de boer, op met een valse naam en vroegen hem of er nog een stukje grond te huur was. Ja, dat was er wel. De boer was blij dat hij gebeld werd over de verhuur. De kwajongens hebben zich alles laten uitleggen hoe het zou gaan werken met de volkstuin en wat het zou gaan kosten per vierkante meter.
“Mooi Jan, en kan ik dan ook een rond stuk grond huren?” Daar moest Jan even over nadenken: een ronde lap grond? “Beste man, waar heb jij nou een ronde lap grond voor nodig?”
“Ja Jan, daar wil ik een sik aan de stik op zetten.”
Jan gooide boos de haak van de telefoon erop toen hij in de gaten kreeg dat ze hem voor de gek hadden gehouden. De mannen hebben er onder het kaarten nog heel veel plezier om gehad.
Marian Lentferink-Krone, Flearing’n
Vijftig jaar geleden aan de grensovergang
Het was zo ongeveer 1977. Ik was pas getrouwd We hadden hard gewerkt en een mooi huis gebouwd in Overdinkel. In mijn tuin had ik gras ingezaaid. Dat gras moest natuurlijk ook soms gemaaid worden. Dus moest er een grasmachine worden gekocht. Ik had gehoord dat Klaas & Kock in Gronau deze week een mooie grasmachine in de reclame hadden. Goedkoop en goed van het merk Wolfgeräte. Op een vrije middag gingen we naar die winkel. Ik kocht voor een lage prijs die grasmachine Natuurlijk moesten er ook nog andere boodschappen gedaan worden want we waren nu toch in een grote winkel.
Toentertijd moest je bij de grens altijd nog aangifte doen en er zaten douaniers bij de grensovergang. Die dag had Toon dienst.. Iedereen in het dorp kende Toon Hij zat in de gemeenteraad en profileerde zich dusdanig in het dorp.
Toon vroeg of we wat aan te geven hadden. En dat hadden we: een mooie nieuwe grasmachine. Je kon die -na melding- gratis invoeren. Toon wilde deze grasmaaier ook wel zien. Hij kwam het kantoor uit en bekeek het eens goed, want hij was zelf ook aan een nieuwe grasmaaier toe. Hij vroeg naar de kassabon en hoe de garantie geregeld was. We moesten de motormaaier even uit de auto halen zodat hij alles nog beter kon zien, pakte uitgebreid de handleiding erbij en keek alles na. De rij auto’s achter ons voor de grens, werd steeds langer. Toon had daar geen boodschap aan. Hij was de man in uniform die de regels hanteerde.
Zijn besluit stond daarna vast. We konden alles weer in de auto pakken en toen alles in de lelijke eend was gepakt, gingen we verder naar huis. In de buitenspiegel zagen we dat Toon er lol in had om nog wat stiptheidscontroles uit te voeren. De hele rij auto’s werd gecontroleerd. Later vertelde Toon mij dat ook hij naar K&K was geweest om zo’n grasmaaier te kopen.
Jos Oude Kempers
Het verschil tussen vroeger en nu!
Toen we vroeger jong waren (ik ben onlangs 85 geworden) gingen we bijna elk weekend ergens naar toe om te dansen. Soms fietsten we met een heel stel jongelui naar café de Zon in Goor. In de leeftijd van 16/17 jaar gingen bijna alle jongens en meisjes naar de dansles en daar leerde je de Weense wals, de Engelse wals, de foxtrot met de spindraai, de tango (dat was de moeilijkste) de samba, de rumba de chachacha en nog meer. In latere jaren kreeg je de disco’s. Daar gingen mijn dochters soms naar toe. Onze jongste die heeft trouwens een paar jaar aan wedstrijd-ballroomdansen gedaan en ze is met haar danspartner zelfs een keer regiokampioen geworden. (dat wil ik toch maar even kwijt)
Als je nu kijkt hoe de jeugd danst, dan is het net of je naar een ritmische gymnastiekles kijkt. Ze staan op de dansvloer tegenover elkaar met armen en benen te zwaaien. Alle gewrichten die ze hebben staan ze op de maat van de muziek los te draaien en los te schudden. Dat is trouwens wel heel goed en ……heel wat beter dan urenlang op een IPad of een schermpje van de telefoon te zitten loeren. (scrollen heet dast geloof ik tegenwoordig).
Maar goed, terug naar mijn jeugd. Ik was ook op dansles en met mij natuurlijk meer jeugd uit de buurtschap. Zo ook Bennie, de oudste zoon van de wagenmaker bij ons aan het einde van de weg. Bennie was toen denk ik een jaar of 17 en hij kreeg een beetje in de smiezen dat er twee soorten mensen op de wereld waren (tegenwoordig heb je geloof ik wel een stuk of 6/7 soorten, maar die waren toen nog niet allemaal ontdekt). Maar goed, Bennie had met een stel vrienden afgesproken dat ze in ’t weekend samen uit zouden gaan. Daags van tevoren zegt hij tegen zijn vader, “Papa, luister eens. Ik ga morgen met mijn vrienden dansen en ik wil graag jouw zaklantaarn lenen, mag ik die morgenavond meenemen”. Bernhard, zijn vader vroeg verwonderd “waar heb je die dan in vredesnaam bij nodig?”. Bennie zegt “Nou ja, we gaan dansen en we willen achter een paar leuke meisjes aan”. Bernhard, nu helemaal overdonderd vraagt: “En daar heb je een zaklantaarn bij nodig? Toen wij vroeger achter de meisjes aangingen hadden we daar geen zaklantaarn bij nodig”.
“Nee”, zeg Bennie, “dat is ook wel duidelijk, want moet je ook eens kijken waar je mee in huis bent gekomen”.
Bernhard keek zijn zoon totaal overdonderd aan en hij had eerlijk op dat moment geen passend antwoord klaar, maar Bennie, die zelf onmiddellijk in de gaten had dat dat niet zo’n lieve reactie was, zei er direct achteraan. “Maar mama is natuurlijk ook geen 17 meer”. En daarmee had Bennie nog “gerade die Kurve gekriegt”, zoals ze in Duitsland zouden zeggen.
Elly Romanyk-Meuris – Hengelo
Somberende man?
De man heeft het stempel ‘somber’ opgeplakt gekregen. Hij is nog niet zolang alleen. Heeft hij wel zin in de drukte van ‘n feestje? Zit hij zichzelf en anderen niet in de weg?
Op het terras van de feestlocatie gaat het er kalm aan toe. De tafels zijn op leeftijd ingedeeld. Voor de man is een plekje gereserveerd bij de neven en nichten van zijn leeftijd. De jeugd, tieners en twintigers, zitten bij elkaar en hebben muziek meegebracht. Zo’n grote disco lawaai box; waar ze met hun telefoon liedjes uit laten komen. Hun opa en oma zijn de feestvarkens en hebben opdracht gegeven om rustige muziek zachtjes af te spelen. De senioren in het gezelschap moeten genoeglijk kunnen praten en elkaar kunnen verstaan.
Als het gebak en de eerste koffie op tafel komt is de bespreking van versleten heupen, hartritmes en opspelende blazen al volop aan de gang. De man hoort dat een tijdje aan en zoekt dan een ander plekje. Achter zich hoorde hij de jongelui praten over van alles wat hen bezighoudt. Zij hebben nog geen kwalen die de dagelijkse praat bepalen.
Af en toe zingt de jeugd zachtjes mee met een liedje dat langskomt. Daar wil de man wel meer van weten. De kinderen kijken vreemd op. Zij hebben al wel eens van die oude oom gehoord, maar amper gezien en gesproken nog nooit. Ongemakkelijk giechelend vragen zij zich af wat hij in hun kring komt doen. Er ontstaat een levendig gesprek, omdat die knar geïnteresseerd is in de muziek waar zij gek op zijn. Hij vraagt ze het hemd van het lijf.
“Van opa mag het niet luider,” zegt één van de meisjes, “wij willen graag dansen, maar knetterhard mag niet. Daar kunnen die oude mensen niet tegen.” Ze praten nog wat door over de favoriete liedjes van de meiden en van de man, totdat de kinderen de aandacht weer verleggen naar hun onderlinge geteut. De oude man zit beweeglijk in zijn stoel: deze avond verloopt naar zijn zin. Zijn ogen flonkeren boven een brede glimlach.
Opeens knallen de Haagse stukadoors loeihard uit het speelgoed van de kinderen:
Dit is een noodgeval
Help me uit de brand
Dit is een noodgeval
Ik heb ‘t niet meer in de hand
De jongelui springen en dansen om de tafel, enkelen klauteren er van gekkigheid bovenop. ’t Gezapige feest verandert in kolkende vrolijkheid. De opa en oma staan er met de handen in de lucht en schrik in de ogen bij te kijken.
De ‘sombere man’ kijkt schalks om zich heen, terwijl hij zijn telefoontje in de binnenzak van het zomerjasje frommelt. Hij zet zijn hoedje scheef op het hoofd en maakt zich met een knikkend heupje uit de voeten. Op gemoedstoestand kun je je lelijk verkijken.
Joop Hekkelman, Gorssel (Graafschap Zutphen, NW Achterhoek)
Slakken en ander ongerief !
Groente verbouwen met enkele fruitbomen op een stukje land bij je eigen huis of elders was in zwang bij zowel mijn Bornse (schoon)ouders en grootouders. Ook ikzelf heb daar een tik van meegekregen. Een erfenis, denk ik, van onze verre voorouders, meest landbouwers.
Bezig zijn in de sier- en groentetuin vind ik, naast andere beslommeringen. nog steeds een aangename rustgevende liefhebberij.
Maar afgelopen jaar, 2024, heb ik aan de tuin meer ergernis dan lol beleefd. Het begon al na een zachte, natte winter met muizen die mijn pas gepote peulen wisten te vinden. Daarna slakken die bijna alles aan- of opvraten. Ik heb er honderden opgeruimd, maar het hielp niet. Ook ondergronds was het goed mis; engerlingen, die ons gazon en de borders aanvielen en zelfs de wortels van onze amberboom opvraten. Ik kan me niet herinneren dat het ooit zo bar en boos was als dat jaar.
Vroeger hadden we ook wel plagen, maar die waren te bestrijden. Ik denk hierbij aan wilde konijnen, in de jaren negentig, of nog daarvoor aan coloradokevers.
Daarover schiet me een voorval te binnen. Ik had een deel van de groentetuin voor verbouw van vroege aardappels ingericht. Ze stonden er mooi bij totdat coloradokevers ze ontdekten.
Wat nu? Je kunt er wel vergif op spuiten, maar daar ben ik niet zo’n voorstander van.
Ik riep mijn zoontje, circa 10 jaar oud, erbij en zei hem: “Zie je die kevertjes? Als je die er elke dag, na schooltijd, afhaalt dan krijg je voor elke kever 2 cent. Je moeder heeft nog wel ergens een pot met deksel waar je ze in kunt doen.” Dat leek hem wel wat en zoonlief ging de strijd aan.
Na een weekje vangen waren er geen coloradokevers meer te bekennen. In een met kevers gevulde appelmoesfles kreeg ik zijn vangst te zien en hij wou graag meteen afrekenen.
“Papa, het zijn er precies 240 en dat maal twee is 4 gulden en 80 cent”. Rekenen kan hij, dacht ik, beter dan tellen. Dus zei ik: “Dat lijkt me wel erg veel, 240!”. “Nee hoor, klopt precies, tel ze maar na”, zei hij. Dat leek me niet zo’n goed idee en gaf hem vijf piek, 20 cent extra voor zijn slimheid.
De eerste appel.
Maar nu nog een voorval dat dezelfde zoon, twee jaar later, nogmaals slimmer was dan zijn vader.
Opzij van mijn groentetuin had ik enkele fruitboompjes geplant. Maar voordat er voldoende geoogst kan worden duurt dat nog wel even.
Bij één appelboompje kwam er het eerste jaar een vijftal appels aan, waarvan er vier voortijdig afvielen. Slechts één bijna rijpe appel bleef hangen. Mijn zoontje kennende, riep ik hem bij me en zei: “Waag het niet die appel er af te plukken, hij is nog niet rijp en ik wil zelf proeven hoe de appel smaakt, begrepen?” “Ja pa, ik zal hem er niet afplukken”.
Een week later op een zaterdag ben ik bezig in de tuin en wat ziet mijn oog? De appel aan het boompje is rondom helemaal afgegeten. Alleen het klokhuis hangt er nog! Ik roep mijn zoontje erbij en vraag hem: “Kereltje weet jij daar soms meer van?” “Jawel pa, ik mocht hem er niet afplukken, toch?
Nou, volgens mij hangt ie er nog aan!” Leo Leurink, oktober 2024
‘Hij heeft de pastoor toch niet in het gat gebeten?’
Opa van vaderskant was een echte hondengek. ‘Bij Sniederdeark krijgt de hond altijd het eerste stukje van de pannenkoek,’ zeiden ze in de buurt. ‘Dat doen we om te zien of je er niet ziek van wordt. Anders laten wij die pannenkoek mooi liggen.’ zei opa met glinsteroogjes.
Opa en Herta, zijn Hollandse herder. Daar viel wel eens wat over te vertellen. Zo kwam de hond ergens begin jaren veertig vrolijk opdraven bij een begrafenis bij de Boekelose Marcellinuskerk. Direct naar opa toe, die die dag kistendrager was. Hij heeft de hond niet weggejaagd.
‘Een protestantse hond op een Rooms kerkhof, het moet niet gekker worden.’ plaagde vader. ‘Doe niet zo raar,’ bromde opa, ‘die hond kende de buurman in de kist beter dan de meeste mensen op het kerkhof. En hij heeft de pastoor toch niet in het gat gebeten?’
Die pastoor was Johannes Henricus Maria (Hein) Schneider, sinds juni 1928 de drijvende kracht bij de bouw van de Marcellinuskerk. Daarbij kwam het niet slecht uit dat hij afkomstig was uit een Deldense fabrikantenfamilie. Geregeld fietste hij bij ons over de Beckumerstraat richting Delden, met zijn jachthond in het kielzog. Met een grote zwarte hoed op en een lange zwarte jas aan zat hij onaantastbaar op het zadel, het stuur zo stevig vast dat de rechte weg er welhaast krom van leek te worden. Voor mij als jongetje van vijf, zes jaar moest God er zo uitzien, als pastoor Schneider.
De pastoor heeft velen blij gemaakt met het schrijven van het Lied van Roomsch Twenthe dat vooral tussen beide grote oorlogen vaak is gezongen. Het lied was overigens niet in het Twents. Zijn jongere broer, Jan Willem Schneider, in het dagelijks leven advocaat en later erbij nog lid van de Eerste Kamer, schreef veel meer, ook soms in het plat. In zijn Twentsche Volkskalender, die het de Twentse Almanak een tweetal jaren nog zuur maakte, staat in 1924 Ne vrömdsoortiege vossenjach! En in het Jaarboek Twente van 1967 vinden we van hem Oet d’oole deuze. Als Jan Willem wat langer had geleefd had hij de duimen in 1975 hoog opgestoken bij de geboorte van onze Kreenk.
De hond van de pastoor heeft een keer een kip van mijn andere opa naar de andere wereld geholpen. Opa zag het en de pastoor zag het. Maar Schneider fietste onaangeroerd verder. Opa kon er in huis maar kort over mopperen. Binnen het uur stond er een mannetje aan de deur met een brief zonder rouwrandjes. ‘Voor de haan,’ prevelde hij. En weg was hij, voordat opa had kunnen zeggen dat het een hen was geweest. Hij opende de envelop. ‘En?’ vroeg oma. ‘Als het aan mij ligt,’ glunderde opa, ‘mag die hond elke dag wel een hen te pakken nemen.’
Bouwpastoor Schneider overleed op 17 december 1957. Hier ligt hij opgebaard in zijn ‘eigen’ Marcellinuskerk. Als bij toverslag was het goddelijke verdwenen, vond ik toen: de grote God zou zich nooit laten opbaren.
Frits Schneider, broer van Hein en Jan Willem, startte in 1905 een wolververij in Delden. De fabrieksgebouwen zijn in de jaren zeventig gesloopt. De Pijp van Schneider (28 meter) houdt de herinnering eraan hoog.
Foto Marijke Talen (in de Twentse uitgave)
Gerrit Lansink
Schilderen moet je al doende leren …
Dat is geen wijsheid van mij, maar van mensen die het kunnen weten. Ik weet het nu ook.
Zomer 2 jaar geleden was de AOW begonnen en dan heb je tijd om dingen te doen die er nooit van kwamen. Niet dat het een probleem was om de tijd door te komen, maar eens wat anders doen dan je gewend bent is nooit verkeerd.
Op aanraden van de vrouw, die heel goed met de aquarelkwast overweg kan, meegegaan naar haar schilderclubje die hulp van een echte schilder juf heeft. Ik had geluk dat mijn vrouw nog van alles voor het schilderen had, zoals pencelen en goed papier. Zelf maar eens een fraai en goedkoop acryl schilderkistje en wat potloden gekocht en toen begon het.
Al snel bleek dat zoiets nogal wat voeten in de aarde heeft. Neem een onderwerp, foto of tekening die je mooi lijkt, zet je achter het papier en de eerste blokkade heb je al te pakken. Hoe krijg je dat zo ongeveer gelijkend op papier. Ook dan blijkt, vaak durf je te weinig! Na een paar keer proberen is er een schets die je goed genoeg vindt om als basis van je schilderwerk te gebruiken.
Dan begint het kleuren verhaal… Welke kleuren neem je uit de schilderkist, wat lijkt er een beetje op en wat wil je anders doen. Anders doen is zelf kleuren mengen, dan komt de kleurencirkel tevoorschijn. Heel behulpzaam helpt de schilder juf met het idee dat YouTube vol staat met hoe je kleuren mengt met acrylverf en inderdaad, dan pas openen zich de vele mogelijkheden.
Na anderhalf jaar kun je met droge ogen stellen dat in mij geen kunstenaar zit, de kwaliteit haalt het bij lange na niet en de productie haalt nog geen schilderij in het halve jaar. Maar met al dat geploeter en proberen is het een heel mooie hobby om anders te kijken naar dingen en je leert veel over wat kunstschilders tegenkomen. Je snapt beter wat mensen zien als het op tv over schilderen gaat en ook als je in een museum schilderijen bekijkt zie je veel meer hoeveel werk en ambachtelijkheid er in zit.
Pas waren we nog in het Singermuseum in het Noord-Hollandse Laren en als je dan een echte Karel Appel ziet, waar ik vanaf een plaatje niks aan vind, dat het fraaie stukjes handwerk zijn met heel mooi gekozen kleuren. Op geen een foto had ik dat zo gezien. Zo hangen er veel die de moeite waard zijn. Ik moet eerlijk zeggen, er hangen er ook wat waar ik me voor zou schamen.
Afijn, na anderhalf jaar kan ik zeggen dat ik er een mooie hobby bij heb, waar je prachtig mee bezig kan zijn, elke woensdagochtend is gevuld met hard werken en veel gezelligheid in een clubje van heel vriendelijke mensen die elkaar vooruit helpen en een juf die je heel vriendelijk aanmoedigt en helpt je grenzen te verleggen om iets moois te maken. Jammer dat ik er niet meer tijd voor heb…
Wim Vos
Rijk, arm meisje
Tegenwoordig ben je al gauw een arm kind. Bijvoorbeeld, als je met Sinterklaas niet een groot cadeau krijgt. Of als je, zelfs nooit op vakantie gaat.
En als je ,zoals ik, het bed moest delen met je zusje en dan ook nog ,op de slaakkamer van je ouders. Dan ben je dus …arm. Een slaapkamer met alleen zachtboard onder de pannen.
In winters die toen nog koud waren, met sneeuw en met bloemen op de ramen.
Bij ons thuis, was alleen de keuken warm, met stijf bij de kachel mijn overgrootvader en twee honden, die daar ook een vaste plaats hadden.
Maar wel hadden wij: in de winter, avonds, gepofte appels op die kachel. Appels uit de kuil, met zo’n grondsmaak er aan. Van alle soorten appels, want mijn opa Willem, entten van alle soorten. Soms drie verschillende rassen op één onderstam.
En dan ’s avonds voor het naar bed gaan, zingen. Het zingen van liedjes uit een groen boekje. Liedjes zoals: achter de muur van oude klooster[ of kerkhof, dat weet ik niet meer.]
En: twee ree bruine ogen, die keken de jager aan. Dat was mijn favoriet want grootvader, opa en oom Wim waren jagers. En ik anti jacht, zong heel hard: maar schieten kon hij niet.
Ik had tweedehands kleren, van familie van mijn tante. Gebreide onderbroeken en borstrok van beige grijs kriebel wol. Even tussendoor: mijn moeder een vrolijke frans , kon naaien nog breien. In ieder geval, zij had dat werk niet uit gevonden.
Zodoende was ik weleens jaloers, op mijn vriendinnetje, die had een moeder, die breide zelfs voor haar pop. Stel je voor, voor de pop.
Jaloers tot: zij uit het zwembad, in het Galgeveld, kwam. Haar mooi gebreide badpak, een geel badpak met bruine bloemetjes er op gehaakt, waarvan de schouderbandjes, het hadden afgelegd tegen de zwaartekracht.
En ik, ik keek en dacht, “gelukkig kan mijn moeder niet breien”.
Ach ja, kleren.
Toen ik wat ouder werd, kreeg ik kleren, die een neef van mijn moeder door verkocht.
Hij kwam ermee langs de deur, alles was achter in een Volkswagen gepakt. Uit de opruiming, van katoenen Duthler uit Varsseveld.
Ik had in die tijd echt jaren gezeurd om een mooie blauwe blazer. Echt iedereen had der één, behalve natuurlijk ik, arm kind.
Tot op een dag, dat ik uit school kwam en mijn moeder zei: ”kijk jij maar eens op je bed.”
Daar lag een nieuwe blauwe blazer, ik keek er met afgrijzen naar.
“Ben je nu niet blij”, vroeg mijn moeder, “je hebt der jaren om gezeurd.”
“Ja, ja dat wel“ stamelde ik ”maar, maar ze hebben nu allemaal een nylon Jack,blazers zijn al lang uit de mode.”
Ach ja, het maakte wel, dat ik mij later kon schikken, als ik niet alles kreeg wat mijn hartje begeerde.
Verder, er was altijd wat te eten, veel aardappels, bonen en vlees van eigen varkens. En op zaterdag, nadat we in de teil waren geweest, botjes kluiven. Botjes die oom Wim zaterdags mee bracht van slagerij Zadelhof in Doetinchem. Hij werkte daar en dat was toen nog zes dagen in de week.
En ook , de pudding pan uitschrapen, pudding werd alleen op zondag gekookt. Samen met mijn zusje een streep trekken, over de bodem van de pan en dan lekker smikkelen.
Ik moest ook al vroeg werken en omdat mijn moeder vroeger koeien had moeten hoeden,
had ze zich voor genomen, dat zullen mijn kinderen nooit hoeven. Dus de tijd ging vooruit en ik moest water pompen voor de varkens. Tweehonderd varkens had mijn vader en ik pompte daarvoor, met zo’n jengel pomp.
En de was strijken, ik kwam op de huishoudschool met twaalf jaar en moest leren strijken, dat verbaasde mij, dat kon ik al lang. Ook had ik zelf een rok genaaid in de zesde klas van de lagere school. Doorleren, dat zat er voor mij niet in, mijn vader zag dat niet zitten.
“Deerns trouwen toch vroeg” zei hij en hij kreeg gelijk.
Zo was ik een rijk arm kind, die voor mijn gevoel alles had. Ik had ouders, familie een warm bed en de kracht om met minder om te gaan.
Dat alles maakte mij zelfredzaam , iets waar ik blij mee blijf.
Alleen de taalvaardigheid, dat zien en horen jullie zeker wel, maar ik zeg maar zo “je kunt niet alles hebben”.
Hermien Bannink
Noaber of Buren
Het was in de 70er jaren van de vorige eeuw. Wij woonden toen aan een zandweg, in Overdinkel. Vlakbij woonde Hannes Kayser. Hij was wat excentriek en buitengewoon. Zijn vrouw zag je nooit op straat. Ze deed alles in huis. Hannes had een paar koeien die hij nog met de hand molk en hij ging als melk-monsternemer bij andere boeren langs. In die tijd van de melkbussen werd de melk nog dagelijks naar de melkfabriek Dinkelland in Losser gebracht.
Hannes vertelde mij eens heel precies het verschil tussen een noaber en een buur: Eens had mijn vader afgesproken dat ik Hannes zou helpen bij het dorsen van het graan. Hannes had alle graanschoven van het land gehaald en opgeslagen in de schuur. De loonwerker kwam en we gingen aan het werk. De dorsmachine maakte een hels kabaal, kaf en stof vloog ons om de oren en we zagen er uit als beesten. We aten ‘s middags samen; koffie, roggebrood, bloed- en bakleverworst. Doordat je de hele ochtend samen hebt gewerkt, kom je gemakkelijk tot praten en babbelen. Zo kwam het gesprek op de noaberschap en elkaar helpen als het nodig is. Hannes zei hier op: “Jij bent geen noaber, maar een buurjongen”. Dit begreep ik niet en ik vroeg Hannes om uitleg.
Hij zei toen: ”Als er iemand in de noaberschap komt te wonen en ook noaber wil worden, dan nodigt hij zijn buren uit de noaberschap uit voor een intrekkersmaaltijd. Dat kan op een avond, maar ook op een (zondag)middag gebeuren. Je trakteert dan de mensen op een hapje en een borreltje en biedt je diensten aan. Jullie kwamen en hebben je gevestigd zonder deze uitnodiging voor zo’n middag , dus zijn jullie geen noabers maar buren”. Geleidelijk aan hebben we deze fout hersteld en zijn toch door de noaberschap geaccepteerd.
Als je noaber wordt volgens boekje, dan nodig je de mensen uit. Zij komen dan met een korfje met daarin koffie, koekjes, boerenjongens en metworst en dat soort zaken. De nieuwe noaber slooft zich uit om het ieder naar zijn zin te maken. Wij deden het niet volgens boekje, maar de menselijke maat zorgde er wel voor dat we tot de noaberschap gingen behoren.
Jos oude Kempers, najaar 2024
Een kwajongen in 1738
Wat was mijn vader kwaad op mij! We speelden verstoppertje. Ik stoof de deel op om me te verstoppen, maar ja, daar stond een emmer met melk. Mijn moeder wou daar kaas van maken.
En ze moest even naar de w.c., dat moet iedereen wel eens. Ze had de emmer daar even neer gezet. En ja, je snapt het al, ik zag de emmer niet en de melk vloog uit de emmer. Mijn vader zag dat. Ik kreeg direct een draai om de oren, niet zo zuinig ook. En ik moest voor straf de hele dag in het weefkamertje zitten. En daar zat ik dan. Mijn oma zat bij het open vuur. Ze was aan het spinnen en kon me zo mooi in de gaten houden. Ik kon geen kant op, ze zag alles. Ze was erg streng. Maar wacht eens even. Zei mijn vader niet dat hij de leemwand moest repareren? Daar zat toch een gat in. Ik zal eens even kijken. Verroest, daar zit dat gat. Wanneer ik het groter maak, kan ik er mooi door kruipen. En dan ziet oma ook niet, dat ik er tussen uit knijp. Ja, dat doe ik.
Mijn vrienden waren aan het spelen. Ik kon ze tekeer horen gaan. Daar hoor ik bij! Mijn vader was bij de graaf aan het werk. En mijn moeder was bij een buurvrouw die moest bevallen. En oma zat nog aan het spinnenwiel. Ik kon mooi met de jongens spelen.
Bij de beek waren mijn vrienden aan het zwemmen. Ze doken van de hoge wallekant in het water. Dat was daar erg diep. Je kon de bodem niet raken. Maar wie was er ook? Klaartje, onze koe. Hoe is ze daar gekomen? Ik zag het al. Ze had zich los geworsteld. Het touw had ze nog om haar hals en het paaltje zat er ook nog aan vast. Als mijn vader dat ziet, krijg ik het weer op mijn kop, dan heb ik het weer gedaan. Laat ik dat beest maar snel naar huis brengen.
Ik heb de hele middag in het water gespeeld. Toen gingen we weer naar huis. Weer door het gat in de leemwand en met een schijnheilig gezicht heb ik in het weefkamertje op mijn vader gewacht.
Tijdens het avondeten zei hij tegen mijn moeder: Toen ik vanmorgen naar de graaf ging, zag ik Klaartje bij de beek. Maar toen ik weer thuis kwam stond ze bij ons huis aan een touw. Ik weet niet hoe dat kan.
Witte wieven zei mijn moeder. Ik heb me maar stil gehouden.
Sietze Steinvoorte
Nederlands Elftal
Mama mag met haar zoon naar de voetbal. Het Nederlands elftal speelt in de buurt. Man wat een belevenis. De tribunes vol met mensen in het oranje, met vlaggen en sjaals. En een groot spandoek: on the road to ….. het WK. Veel kinderen op de tribunes, het was een groot feest.
De trommelaars, trommelden luid en de blazers bliezen allemaal bekende liedjes. Die konden ze mooi meezingen.
Een grote ronde leeuwenvlag werd midden op het veld rondgedragen en neergelegd.
Toen de spelers het veld op kwamen was het een hels kabaal. Even later helemaal stil. Iedereen ging staan, petje af en met zijn allen werd het Wilhelmus gezongen. De tekst stond op de reclameborden rondom het veld.
De spelers werden voorgesteld door de stadionomroeper. Hij zei de voornaam en iedereen schreeuwde de achternaam en als je het niet wist, stond de naam ook weer op die reclameborden.
Aan de rand van het veld stonden die journalisten van de televisie voor de wedstrijd te praten, aan die hoge tafeltjes. Die werden snel weggezet onder het zingen van het Wilhelmus. Kabels weg, lampen weg, tassen, koffers, wat een berg rommel gebruiken die mensen.
De scheidsrechter floot en toen begon het.
Binnen een kwartier, met veel geluk een goal. Wij staan voor! Iedereen ging weer staan en wat een kabaal. Even later, de tegenstander, een schot op de kruising, ooooo, aaaaaa. Wat een geluk.
Op de tribune klinkt: ‘één, twee, drie’ en de armen gaan omhoog. De derde keer hebben de mensen het door en gaat de ‘wave’ door het stadion. Gaat zelfs 3 keer rond en mama en zoon doen ook mee.
Vlak voor de rust gauw drinken halen, straks is het veel te druk. Rust… en de televisiemensen zetten alles weer op het veld, thuis zie je dan de reclame. Mooi dat ze dat ook een keer konden zien.
De tweede helft komen ze de kant op waar zij zitten en dan wordt een van ‘ons oranje’ aan de arm getrokken, in het strafschopgebied, Penalty. Ze springen op en schreeuwen het uit. Vol spanning gaat iedereen staan. 2-0 weer het hele stadion uit zijn bol, zo blij.
Na 90 minuten zegt de zoon tegen zijn moeder: ik heb een mooie avond gehad.
Die zoon is 33 jaar had de kaartjes via zijn werk gekregen.
Hij voetbalt zelf ook, heeft al jaren een seizoenkaart van Twente in vak P maar……hij had nog nooit met de ‘wave’ mee gedaan.
O ja, de Leeuwinnen hebben de wedstrijd mooi gewonnen met 3-1 van Oostenrijk.
Truus van de Krol (van Otten)
MOSREDNA
Bij ons in de familie gebeurt altijd alles andersom! Dat begint al met onze namen. Mijn familienaam is Kniknat, mijn vader heet Notna en mijn moeder Eisteb. Wij vinden dat heel gewone Hollandse namen maar anderen hebben er wat moeite mee?!
Toen mijn jongste broer Lecram als eerste geboren werd, kwam meneer Pastoor bij mijn ouders met het verzoek om het bij 1 kind te laten, omdat ze al op leeftijd waren. “Maar Pastoor”-zei mijn vader- “we zijn nog maar net begonnen!” Kortom wij leefden andersom en dat vonden andere mensen -die in onze ogen andersom leefden- best wel lastig.
Zo stonden wij altijd tegen de avond op, wat zeer veel voordelen had. Het was overal heerlijk rustig. We moesten natuurlijk wel naar school, maar daar werd dan geen les gegeven en ’s nachts boodschappen halen was fantastisch en goedkoop. Er was altijd wel een achter-ingang bij de winkels en meestal was er geen kassière, dus konden we ook niet betalen. Maar je kunt niet overal een probleem van maken!
Mijn vader was bakker en ik zie hem nog zo bezig met een vers gebakken brood om te toveren tot een klomp deeg. In zijn groentetuin begon hij met een mooie bloemkool en eindigde met bloemkoolzaadjes uit de grond te peuteren. In het kippenhok was het helemaal spannend, want als wij al eens een ei zagen liggen, moest je snel zijn, anders zat het zo in de cloaca van de kip!
We keken weinig televisie en al helemaal geen films, want we wisten van het begin af aan hoe het af liep en dan is er niet veel aan. Daarom waren we ook blij dat begin 60er jaren het kastje bij ons de deur uit ging. Stemmen deden we op den duur ook niet meer, want we wisten de uitslag immers toch al. Ongelukken liepen bij ons ook altijd goed af. Menig keer heb ik een van mijn broers kerngezond onder een rijdende auto vandaan zien komen. En mijn vader viel altijd omhoog in een boom. Hoe zwaar gewond we soms ook waren, van ongelukken knapten wij eigenlijk altijd geweldig op…
En zo liepen onze levens op een prettige manier andersom, vanaf onze geboorte onder vrij hete omstandigheden in Usselo naar een prachtig einde bij onze moeder in het kraambed. Alleen het laatste stukje was zowel voor haar als voor ons tamelijk moeizaam. Je zou het een “zware bevalling” kunnen noemen….
En daarom is ons levensmotto: gnal evel ed mosredna nednevel!!
Noot Kniknat
MOBIELISATIE
2025 met 80 jaar vrede zal een jaar van herdenken worden. Ik pas me aan en doe mee. Hoe was het in 1945. Evenals alle kinderen was ik ook seizoenarbeider.
Lente, dan spelen op straat. Met een oude velg van de fiets van de vuilnisbelt en een stok rondjes rennen in de buurt. We deden ook al aan atletiek. Volhouden! Wie kan het langst rondjes hardlopen? Waar zijn de kinderen nu? Wanneer je hun mobiel ziet zie je de kinderen ook.
In de zomer was het lekker buiten spelen. Ik heb heel wat knikkers gewonnen en … verloren.
En het was natuurlijk vliegertijd. Opa leerde mij om dat ding in elkaar te zetten. Liefst geen krantenpapier gebruiken dat is veel te zwaar. Bovendien moest je er zuinig op zijn, want dat was in die dagen ons closetpapier. Maar opa was nog niet helemaal tevreden. Een lantaarntje aan de staart was nog mooier. En wat een geluk wij mochten opblijven tot het donker was. Tegen elkaar mesje pingelen was een wedstrijd. Engeland tegen Duitsland. Geweldig, ik mocht altijd het mes mee waarmee ik ’s morgens de aardappels had moeten krabben. En nu? Er zijn geen kuiltjes meer te maken voor knikkeren, laat staan een stukje zand voor Engeland - Duitsland. Tot slot nog een week met vakantie op de fiets naar Springendal of Stokkum. Stokkum waar ligt dat? Zwijgzaam pakt ieder zijn mobiel.
In de herfst hadden we het druk. Een paar centjes verdienen om wat eetbaar papier of mollenbonen te kopen. De stok was weer nodig. Daarmee eerst de kastanjes uit de boom gooien en verzamelen. Dat stokje ging ook richting eikels. Bij voorkeur richting Amerikaanse eikels want die brachten meer op. Met zakken vol eikels en kastanjes op de autoped – een fiets hadden we in die dagen niet – naar de koper. Tussenbeide proberen een boterknolletje te bemachtigen en dan waren de bladeren alweer aan de beurt. Jongens en meisjes aan de bezem. De meisjes maakten op het plein hele plattegronden van huizen. Wij als jongens verzamelden het blad en gooiden dat vervolgens in de loopgraaf achter onze huizen. Wat een feest om je daar met aanloop in te laten vallen. Dat gaat nu anders. Kastanjes worden plat gereden door auto’s en de jeugd rijdt vaak met de elektrische fiets door het eikelveld met de mobiel nog aan het oor. Blad vegen? Ben je b’lazerd dat doet de gemeente toch! En anders blaast mijn vader wel. Die blaast er heel wat af volgens de buren.
In de winter was het sneeuwwerk. Glijbanen, poppen, hutten en kastelen waren onze creaties. En soms ... een sneeuwballetje door een open slaapkamerraam. En natuurlijk schaatsen op de vijver van het Tuindorp en het Koningskleigat. Een enkele keer konden we zelfs op het Twentekanaal richting Enschede of Wiene. Door de klimaatverandering is dat alles helaas voorbij; een kunstijsbaan kan wat plezier brengen, maar veel kinderen troosten zich binnen warm en gelukkig met hun trouwe mobiel.
Oh, kinderen zorg dat je zélf mobiel blijft!
Wim ter Schegget
Mijn moeder
Ik ken mijn moeder al heel mijn leven lang. De eerste herinneringen zijn vanaf mijn vierde jaar. Zij heeft mij naar de bewaarschool gebracht en heeft mij daar achtergelaten. Ik weet niet of ik daar blij mee was. De juffrouwen waren nonnen en die waren niet altijd gezellig. Ik was liever thuis gebleven, waar het wel gezellig was en die gezelligheid is altijd gebleven. Mijn moeder was een heel lief mens en zij had het liefst dat er veel mensen op bezoek kwamen. Iedereen was bij haar welkom en kon een kop koffie krijgen. Als zij maar kon praten met andere mensen, dan was zij op haar best. Zij was getrouwd met mijn vader. Hij zei niet zoveel en liet het praten meestal over aan mijn moeder. Zij kon met iedereen goed opschieten maar zij kon ook wel eens op iemand schieten als het haar niet aanstond. Dan liet zij dat ook wel merken. Bij ons was het altijd huize welkom en dat kwam ook door de gezellige manier van praten van mij moeder.
Buurvrouwen, kennissen, vriendinnen van mijn moeder en iedereen kwam om te praten en koffie te drinken. Er kwamen ook vaak vrouwen die mijn moeder vroegen om de kaart voor hun te leggen. Mijn moeder had zich aangeleerd om de kaart te leggen met tarotkaarten. Haar moeder deed dat ook en daar heeft zij het van geleerd. Met tarotkaarten kun je voor iemand de toekomst voorspellen, als je erin geloofd. Het is een spelletje waar sommige mensen waarde aan hechten en het spannend vinden om te horen wat er in de toekomst kan gebeuren. Het stelt niet veel voor, maar mijn moeder trok daarmee wel veel nieuwsgierige mensen. Mijn moeder kon er meestal een leuk verhaal bij vertellen en vaak vroeg zij de vrouwen nog wat extra informatie, zodat 't bijna op uithoren leek.
Mijn moeder had ook veel leuke uitdrukkingen zoals”krieg de pip an de vetveer” en als ze een rilling kreeg zei ze:”d'r löp d'r een oawer mien graf.”
Ze kon mooie gedichten schrijven in het twents. Dat deed ze voor de hele familie op verzoek voor mensen die gingen trouwen of als er een echtpaar 25 jaar was getrouwd. Op sinterklaasavond had ze altijd de mooiste gedichtjes in de twentse taal bij de pakjes. Het was daarom dan ook altijd gezellig.
Nadat mijn moeder 80 jaar was geworden kreeg ze nodige ongemakken. Ze klaagde hier bijna nooit over. Zij was meestal goed gehumeurd. Als je haar daarnaar vroeg zei ze vaak: “Ik ben net als een oude fiets, waar altijd wel iets mis mee is. De ene keer heb je een lekke band, dan weer loopt de ketting eraf, dan is de lamp kapot of doet de bel het niet. Maar de bel doet bij mij nog steeds goed.” en zij wees dan naar haar mond. Dan moest ze lachen en ik heb haar in mijn leven vaak horen en zien lachen.
Toen ze een jaar of 90 was begon ze te dementeren en dat werd steeds erger en moest ze worden opgenomen in 't Meulenbelt in Almelo.
Mijn zus en ik hebben haar elke zondag bezocht. Op het laatst herkende zij ons niet meer, maar vroeg zij ons nog wel hoe het met haar oude lui was. Ze leefde in haar kindertijd en was altijd kinderliedjes aan het zingen. Als de verzorgsters haar vroegen: “Riek kun je nog zingen” dan begon ze uit volle borst kinderversjes te zingen. Ze bleef tot haar einde plezierig en is 92 jaar geworden.
Ik denk nog veel aan haar…
Wim Tiehuis
Lorre, (Nederlands)
Hendrik Stramphuis gaat soms graag eventjes naar het café. Hij houdt van een beetje gezelligheid en van een beetje praten met andere mensen en niet te vergeten van een glaasje bier. ’t Zal ongeveer een half jaar geleden geweest zijn dat hij ook weer eens in het café was en toen zat er ook een zeeman aan het schap en die had een papegaai bij zich en die wilde hij heel graag kwijt. Hij vertelde dat zijn vrouw kortgeleden was gestorven en nu moest hij op elke reis de vogel meenemen en dat was knap lastig. Als het beestje maar op een goed adres terecht kwam waar er goed voor hem gezorgd zou worden. Dat was het voornaamste. Hendrik bekeek de papegaai en hij vroeg “En wat moet Lorre dan wel opbrengen?”. Hendrik wist wel dat papegaaien erg dure vogels waren. De zeeman antwoordde: vijftig euro, is dat te duur? Dan krijg je de kooi erbij. Die breng ik dan morgenavond hier. En….zegt de zeeman het is een heel bijzondere vogel. Hij is heel mak en hij kan ook praten. Hij kan bijvoorbeeld “PAPA” zeggen. Hij liet dat zien en hij zegt tegen de papegaai: “zeg eens PAPA”. En zowaar de vogel begon te krijsen
“PAPA-PAPA-PAPA”.
Hendrik, gek met dieren, zag dat , bedacht zich geen moment en hij kocht de papegaai voor 50 euro. Hij zag Lorre al in een mooie kooi in de keuken bij het raam zitten. Na nog een poosje gepraat over en weer ging Hendrik met Lorre naar huis. Lorre werd in een jutezak, die hij van de caféhouder had gekregen, gestopt en zo nam Hendrik Lorre mee. Thuis aangekomen zegt hij tegen zijn vrouw: Diena, kijk eens wat ik jou heb meegebracht. Een papegaai en hij kan PAPA zeggen. Ik zal het je laten zien. Hij zette het dier op de tafel en hij zegt: “zeg eens PAPA”. Lorre keek Hendrik aan met van die kleine kraaloogjes, maar er kwam geen geluid uit. Hoe vaak Hendrik het ook probeerde het beestje vertikte het om PAPA te zeggen. Op het laatst werd Hendrik een beetje kwaad en hij pakte Lorre bij z’n nek en schudde hem een beetje heen en weer en hij zei: “wil jij potverdorie PAPA zeggen of niet!” Geen enkele reactie. Op het laatst smeet Hendrik de vogel bij de kippen in het hok. Hij dacht vogels zijn vogels, veren hebben ze allemaal. Toen hij weer terug in de keuken kwam zei zijn vrouw Diena lachend: Hendrik zal ik onze kleine Bets even uit zijn bedje halen? Die wil vast wel even PAPA zeggen.
Hoe dan ook, ze zijn gaan slapen en om een uur of twee/half drie maakte Diena Hendrik wakker en ze zegt: “Hendrik ga eens even naar buiten. Onze kippen gaan abnormaal te keer.” Hendrik trok snel een broek aan en hij ging kijken. Toen hij bij het kippenhok kwam was het er een tumult van jewelste. Lorre had een van de hennen bij de nek en hij zegt: “wil jij potverdorie PAPA zeggen of niet?” Hendrik bekeek zich het tafereel en hij dacht: “Ik zet het diertje morgen mooi in zijn kooi in de keuken. Met dit beestje kunnen we nog veel plezier beleven. Maar vannacht zet ik hem zolang in een kist met het deksel op een kier, want ik kan hem de hele nacht niet tussen de hennen laten zitten, want die komen me dan van de leg”.
Elly Romanyk-Meuris
NEDERLANDSE VERTALING VAN DE GEDICHTEN IN HET JUBILEUMBOEK
"AL VIEFTIG JOAR", 2025
OOK ELDERS IS ‘T NODIG
Overal in de wereld is er ruzie
Ze geven elkaar er flink van langs
Het wordt tijd dat al die heethoofden
Op hun nummer worden gezet
Daar is burenhulp hard nodig
De wereld zou er dan anders uitzien
Dan kan iedereen weer door één deur
En kunnen elkaar niet meer kwijt raken
Burenhulp is niet te koop
Burenhulp dat moet je gewoon doen
Als iedereen zich daar mee bezig houdt
Dan wordt Burenhulp heel gewoon.
Martin Peters
Ze zitten elkaar voortdurend dwars
Veel gedoe, maar ‘t helpt geen snars
Geert Wilders schreeuwt meer dan dat-ie zegt
Dilan veegt een haarlok weg
Carola ziet er als een biet nu uit
Pieter eet thuis zijn pap beschuit
Schoof sluit de vergadering maar
Bij Pieter praten we verder, daar
Is nog ruimte voor ons werk
En goede drank, behoorlijk sterk
Zo’n borrel, dat lijkt hun wel wat
Dat geeft de rust, die niemand had
Daar zijn ze ‘t over eens dit keer
Wat we nu oplossen, hoeft morgen niet meer
Luciën Jansen
Ons ‘vruchtgebruik’ van de geluidswal langs de Zuid Esch in Borne.
Zuid Escher bramen sapBij ons onderaan de wal groeien bramenbosjes,donkerzwart getinte bramen groeien daar aan trosjes.Maar voor ze zijn geplukt en in ‘t potje zitten als bramennat,
heeft de plukster volop ongemak aan haar armen en benen gehad.
Ondanks de muggenbulten en door scherpe doornen venijnig geraakt,
is het mijn vrouw gelukt en heeft er zeer lekkere bramen sap van gemaakt.
Zuid Escher pruimen, beste pruimen !
Deze pruimen groeien bij ons dicht aan de wal.
Het ras staat goed bekend onder de naam ‘O P A L’
De O staat voor Opwekkend en de P voor Producerend,
De A op Achteruit en dan rap uit de broek, de L is van Laxerend !
Noten van de Zuid Eschwal.Een lastig wijf heeft altijd wat te pruttelen,
gelijk een schaap dat altijd veel heeft te keutelen.
Zo verzeker ik je, dat deze noten groeien op een wal,
maar vreemd genoeg zijn ‘t toch geenwalnoten in dit geval.
Maar laten we nou niet alsmaar liggen te zeuren en te dazen;
deze noten, dat zijn hazelnoten, ook wel genoemd als ‘noothazen’.
(Leo Leurink)
Ons dorp
De mensen in dit dorp die wonen met veel plezier,
op deze plek in het prachtig mooie Twente, alhier.
Het is een dorpje met de kerk in het midden,
de plek om te trouwen, te rouwen en te bidden.
Met een mooi dorpscafé precies aan de overkant,
een bebouwde kern met daaromheen het boerenland.
Met een voetbalveld en tennisbaan en daarna plezier,
in de clubkantine, voor de derde drie kwartier.
Met een school waar kinderen spelen op het plein,
en met Kerst en Pinksteren een dorpsfestijn.
Met een zangkoor, orkest, popgroep waar mensen musiceren,
of bij een gala- of toneelvoorstelling of anderszins, acteren.
Ze hebben met carnaval een Prins en Prinses op het feest,
maar: De tijd van een dorps-Dominee en -Pastoor, die is geweest.
Johan Veneklaas
Mijn thuis
Mijn thuis, mijn basis
waarvan uit ik trouwde,
naar een andere stek, waar het nog lang duurde,
voor ik het gevonden had
mijn thuis, mijn plek.
Mijn thuis, werken, om het te behouden.
Mijn huis gekoppeld aan een bedrijf
dat verkocht moest worden, met tranen
omdat met het huis, ook mijn thuis, wordt af genomen.
Mijn thuis, aan de straat,
met achter ramen mensen, die ik niet kende
Waar ik weer moest wennen, aan het huis
dat langzaam is geworden, tot een thuis.
Hermien Bannink
Avondrood
Ik rijd de weg , heel langzaam weg
En met mij, verlaat het scherpe licht,
de dag en ik het oude thuis, het is verleden.
Het avondrood, knalt door het hout,
Dra wordt het donker, wordt het koud
En verlaat ik de plek, ik zie het en heb het gezien.
Hier is mijn man geboren en ook mijn kinderen,
zagen daar het licht
En een huis wat thuis was, wordt gezegd.
het, is verkocht en weer zoekt en vindt,
mensen, met een nieuw te verwachten kind , een thuis
Waar ’t licht opgaat en onder gaat.
Waar ’t avondrood, te pronken staat.
En ik rijd weg , heb nog wel voor ’t laatst, ajuus gezegd.
Hermien Bannink,
Barchem
De mensen op het podium
Ze zien er vaak niet uit
Ze lijken zo krampachtig
En bleekjes om hun snuit
Maar Hans heeft daar geen boodschap aan
Die doet zijn eigen ding
Hij is vooral zichzelf dan
“Ik zit hier en ik zing”
Hij geeft zijn stem voldoende lucht
En na een slokje drank
Komt vanuit zijn onderbuik
Zijn zware, warme klank
Ach, is dan soms zo’n liedje, niet volledig in cadans
Maar als het dak d’r af gaat, dan komt dat toch door Hans
Luciën Jansen
Moderne tijden
Vroeger ging je naar de platenboer voor de nieuwste lp van bijvoorbeeld The Beatles,
als je pech had moest je nog door sparen.
En dan, dan…
Het grote moment, de prijs van 30,00 gulden was bereikt.
Dat gaf voldoening, binnen handbereik.
Dus naar de platenboer, shit, op de fiets door de regen.
En bij thuiskomst trok je je terug op je kamer.
Je wilde niet gestoord worden, dit was jouw moment!
Voorzichtig werd het plastic verwijderd.
De geur van de inkt van de hoes kwam je tegemoet.
En dan…
Staan de songteksten op de binnen hoes,
en hoeveel nummers, op elke kant.
Vervolgens legde de lp op de draaitafel,
zonder afdrukken van vette vingers.
De naald werd erboven gehangen,
het handeltje naar voren gehaald,
en de naald daalde af op de nog maagdelijke ronddraaiende lp.
Hand bij de volume knop, het geruis van de naald gevolgd,
door…
Yesterday, all my troubles seem so far away.
Inderdaad deze jongens hadden een vooruitziende blik:
Spotify aan en knallen maar
Inderdaad geef mij maar Yesterday,
toen had de muziek een fijn bijkomend verschijnsel:
De beleving
Hans Busschers
Ze is niet meer
Ze was al heel oud, meer dan 100 jaar.
Eigenlijk was ze met het leven ook helemaal klaar.
Ze is nu “niet meer”, zo zeg je dat.
Ik kan de woorden niet vinden; ik mis nu heel wat.
Het is gebeurd; hier sta ik, bedremmeld, stijf en stil, dat is zeker
Het blijft mij door mijn hoofd spoken, maar ik blijf stil.
Een rede bij de baar is het laatste wat ik wil.
Mijn zoon vertelde het trots en gepast.
Hij heeft me daarmee verrast.
Ik hield het niet droog, het is zo’n gedoe
Als ik er aan terugdenk heb ik weer last…..
Het went niet, het moet slijten, ze was mijn moe.
Honderdentwee is ze geworden, maar nu is het stil
Nooit meer die stem, het voelt koud en kil.
Jos oude Kempers, juli 2024
Buurtbemiddeling tegenwoordig.
Buurtbemiddelaar, een hobby als geen andere.
Door mensen de spiegel voor te houden kun je wat verandere(n)
Buren, we verdragen niet altijd evenveel van elkaar:
Overgroeiende bomen, luide muziek, honden, soms stinken ze naar.
Veel gekwetter en geschetter,
dit komt niet vanzelf allemaal goed. Het gaat verder, elke keer.
Hier moet hulp komen en wel met spoed.
Ten einde raad wordt buurtbemiddeling gebeld:
“De kracht zit in jezelf!” wordt dan verteld.
Veel praten, samen aan tafel en kijken wat er allemaal kan.
Pas dan zie je dit: oplossen doe je alleen met een gezamenlijk plan
Denk in kansen en mogelijkheden en …. gun wat aan elkaar.
Dan vlieg je mekaar, niet langer meer in het haar.
Jos oude Kempers, najaar 2024
BURENHULP
Burenhulp is niet te koop
Burenhulp bestaat gewoon
Elkaar helpen, elkaar troosten
Elkaar geregeld de hand toesteken
Een vriend, een naaste buur
Helpen als dat nodig is
Iemand uit je eigen familie
Bijstaan tijdens droefenis
Laten zien dat je met hen meeleeft
Ook bij blijdschap en verdriet
Laat de buren duidelijk blijken
Dat er iemand naast hen staat
Neem de tijd en neem de moeite
’t Kost geen tijd en ‘t kost geen geld
Het is plezierig en ook prettig
Het is de burenhulp die telt
Martin Peters
Achteraf is het mooi wonen
In vroeger tijden, bij ons aan de “Boerendijk”,
kon men zich redden, maar geen mens was rijk.
Ze hadden fruitbomen, aardappelen en rogge op de akker staan,
het meeste daarvan werd in opslag of in de weckfles gedaan.
Het teveel ging op de kar en dat venten ze uit in de stad,
en dan beurden ze wat contant zwart geld, zo deden ze dat.
Met deze manier van boeren, viel meesttijds weinig te besteden,
er was genoeg te eten, maar er werd ook dikwijls armoede geleden.
Vaak werd dan binnen het gezin naar een neveninkomen gezocht,
het boerenbedrijfje werd aangehouden en hoefde niet verkocht.
De Boer ging werken in de fabriek of deed er een melk-rit bij,
de Boerin deed de groentetuin, de huishouding en de boerderij.
Later stopte men vaak definitief, niemand die dat heeft berouwd,
de boerderijtjes, zijn tot prachtig mooie woonhuizen omgebouwd.
Johan Veneklaas
Wij spreken Twents
Maandagavond taalles bij Harry, dan leren wij Twents.
En op dat moment dan voel ik mij een heel ander mens.
Dat komt ik ben niet van hier, en dan is het een gemis.
Dat die oer Twentse taal mijn moederspraak niet is.
Een beetje dialect, dat gaat heus wel met praten.
Maar komt het echte werk? Dan kan ik het beter laten.
Want wanneer je als westerling het Twents uitprobeert.
Dan gaan er altijd wel een paar klanken verkeerd.
Ook het schrijven vind ik regelmatig een lastig verhaal.
Kijk naar het meervoud van koe (beest) Niet altijd een logische taal.
Toch heeft de spraak veel charme, en ik hoor het echt graag.
Naast de lessen van Harry leer ik het ook van mijn meisje.
En als ik onder Twentenaren ben en mijn stadse Twents praat?
Dan ben ik er toch trots op dat de mens mij verstaat.
Hans Lammerts van Bueren
Noot:
In april 2018 geschreven als huiswerk voor mijn Twente les aan het ROC Hengelo.
Docent Twents (Nedersaksisch) was destijds de heer Harry Nijhuis.
Zomertiid
Blonde gele koren
Langs de diepe voren
Waar de sikkels slaan.
Zonnewarmte en regen
Brengt de oogst met rijke zegen
Rijp staat daar het graan.
Met een gouden wade
Ligt zij daar op aarde
Koren met zijn bloemenpracht.
Korenbloemen en kamille
Klaproosje en wilde dille
Geef de akker zijn zomerdracht.
Gele rijpe schoven
Met hun kuif van boven
Rijgen zich in de zon.
Boeren die zijn aan het maaien
Vrouwen die het goud daar graaien
De oogsttijd die begon.
Fenny Martens-Berends
Watermolen van Bels
Je sputtert en je spettert
Jouw water in het rond
je hebt dat water nodig
Voor jou komt het uit de grond.
Je draait maar met je raderen
jouw schoepen droegen het even
Oh, oude watermolen
Jij gooit je water weg.
Je draait altijd in de ronde
En rolde altijd maar door
Je maalt en zaagt altijd
Daar hebben wij jou voor.
Oh, oude watermolen
Daar in het Twentse land
Wij willen je graag behouden
Wij doen je niet van de hand.
Fenny Martens
Vijftig jaar Kreenk
Vijftig jaar Kreenk, ja echt, een hele tijd.
We vragen ons af: Heeft de Kreenk geen spijt?
Er waren mensen, begrijp me goed,
Zij hadden echt Twents in hun bloed.
En werkten allen keihard,
Hun vuurtje kwam uit hun hart.
Er zijn nu nog altijd van de kloeke lieden
Die aan dit werk geen weerstand kunnen bieden.
Van onze dank kunnen ze op aan.
Dank voor alles wat ze hebben gedaan.
Vijftig jaar, echt een hele tijd,
Deze mensen willen we niet kwijt.
Sietze Steinvoorte
Terug
terug naar weleer
waar straten zijn veranderd
de stoepen verhoogd
en de mensen ouder zijn
dan in mijn herinnering.
Doortje Stam
Zwartsluis
Nieuwjaarsgrafiek
Vanaf 1966 maakt Theo Vossebeld ieder jaar een prent die hij
als nieuwjaarswens naar familie en vrienden stuurt.
Als drukvorm gebruikt hij de linosnede die eigenhandig wordt
afgedrukt op Japans papier.
Intussen heeft hij er teksten in ’t Twents bij gemaakt die
samen met de prenten verschijnen in een bundel die uitkomt
bij De Oare útjouwerij onder de titel Elk ni-jjoar.
Nedersaksisch symposium 4 is aanstaande: ‘Kennisontwikkeling en – verbreiding van de Nedersaksische tael en literetuur’ (update)
Op zaterdag 14 oktober, van 13.45 tot 17.00 uur, zal het vierde Nedersaksisch symposium plaatsvinden. Iedereen met veel of enige belangstelling wordt hierbij van harte uitgenodigd. Het programma zal rijk en afwisselend zijn. Zo zal er een canon van het Nedersaksisch gepresenteerd worden die gericht is op het algemene publiek in Nederland. In diverse lezingen zal een antwoord worden gegeven op de vraag wat werkers voor et Nedersaksisch, bestuurders van instellingen en anderen die zich met het Nedersaksisch bezighouden, toch op z’n minst zouden moeten weten van de Nedersaksische taal, de literatuur, de gebruiksmogelijkheden en het functioneren in de maatschappij.
Zeer de moeite waard zal ook zijn de extra ingeplande lezing over het oorspronkelijke auteurschap van de Heliand. Hetzelfde geldt voor de lezing over de komende uitgave die werk en persoonlijkheid beschrijft van een van de grote kenners uit het verleden van het Drents en de Drentse wereld, dr. Jan Naarding (1903-1963). Ook buiten Drenthe gold Naarding als een gewaardeerd kenner van de Nedersaksische taal en literatuur. Dat kwam ook doordat hij een tijdlang verbonden was aan het voormalige Nedersaksisch Instituut van de RUG.
Het Nedersaksisch symposium 4 wordt gehouden in Kunstcafé Schurer, adres: Warenhuis Vanderveen, Koopmansplein 16, 9401 EL Assen (‘Top Floor’). Aanmelding graag via de website https://www.vangorcum.nl/actueel-item/80-43_Nedersaksisch-symposium-4. In verband met de logistiek dit graag voor 9 oktober.
Het programma luidt:
Inloop vanaf 13.15 uur
13.45 – 14.00 Openingstoespraak door de symposiumvoorzitter, de heer Jurr van Dalen
14.00 – 14.15 Henk Nijkeuter en Chris Canter: Nedersaksische Literatuur. Wat moet je beslist weten, en wat voor soort kennis moet echt verder worden ontwikkeld?
14.20 – 14.35 Redbad Veenbaas: Bernlef, dichter van de Heliand? Nieuwe aanwijzingen. Veenbaas werkt aan een proefschrift over dit onderwerp. Deze lezing kan beschouwd worden als ‘in aansluiting op het vorige symposium’, toen er nieuwe vertalingen van de Heliand gepresenteerd werden in het Sallands (Jan Nijen Twilhaar) en in het Stellingwerfs (Henk Bloemhoff). Ook verscheen er toen een nieuwe uitgave van de Heliand in de oorspronkelijke, Oudsaksische tekst, verzorgd door dr. Timothy Sodmann. In juni 2023 is er vervolgens nog een nieuwe vertaling in het Nederlands verschenen, van de hand van Jan Nijen Twilhaar.
14.40 – 14.55 Henk Bloemhoff en Jan Nijen Twilhaar: Nedersaksische Taelkunde. Wat moej’ beslist weten over de klaanken, woordvorms, zinsbouw en standerdisering, en wat veur kennis moet echt veerder ontwikkeld wodden?
15.00 – 15.15 Arjan Sterken en Harrie Scholtmeijer: Nedersaksische Volksverhalen en talige volkscultuur in woordenboeken. Wat moet je zeker weten van de Nedersaksische volkscultuur, in het bijzonder van de volksverhalen? En van de (talige) volkscultuur zoals je die in de regionale woordenboeken kunt vinden?
15.15 – 15.35 uur Theepauze
15.35 – 16.05 uur Roeland van Hout: Sociolinguïstiek van Nedersaksisch en Limburgs. Uit wat voor onderwerpen moet de basiskennis van de Nedersaksische en Limburgse taalsociologie bestaan, en wat moet er met de aanbevelingen van de Expertcommissie Europees Handvest gebeuren?
16.05 – 16.25 uur Romy Dekker interviewt Annet Westerdijk, bestuursvoorzitter van de Overijsselacademie, en een vertegenwoordiger van een van de regionale omroepen. Dit op basis van de vraag: hoe kan het Nedersaksisch verder worden versterkt? Een en ander ook in het licht van de laatste rapportage door de Expertcommissie Europees Handvest.
16.25 – 16.40 Philomène Bloemhoff presenteert de Canon van het Nedersaksisch. Wat je in dit land toch echt over et Nedersaksisch moet weten…
16.40 – 17.00 Lezing door Henk Nijkeuter over een belangrijke publicatie die binnenkort van zijn hand zal verschijnen: “De blui van ’t leeven is maor zo kört van tied“. Leven en werk van Jan Naarding (1903-1963) in een biografische schets en zijn verzamelde gedichten; voorzien van vertaling en tekstkritisch commentaar. Met een bibliografie van nagenoeg al zijn publicaties.
17.00: Afsluiting door symposiumvoorzitter Jurr van Dalen
Het Nedersaksisch taalgebied in Nederland (© H. Bloemhoff)
****************************************
Organiserende personen en hun instanties zijn Sonja Geurts (Koninklijke Van Gorcum), Henk Nijkeuter (Stichting Sasland) en Henk Bloemhoff (Stichting Sasland).
Voor praktische vragen kunt u zich richten tot Esther Langelo, medewerker Publiciteit bij Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum, mailadres: e.langelo@vangorcum.nl. Voor inhoudelijke vragen kunt u zich in verbinding stellen met Henk Bloemhoff, mailadres henkbloemhoff@yahoo.com.

Ledenwearfactie
Leu dee vanof noe lid wördt van’ Kreenk kriegt nich allenig nog de Bodbreve dee dit joar oet bunt kömmen, mar ok ’n book derbiej as kedoo. As welkomstgescheank he’w ‘Mooier dan Vrede’ van Gerrit Kraa oetkeuzen. Dat is schreven in ’t Hollaands en dat kö’j almoal leazen. Met ’n Bodbreef derbiej den kats in ’t plat wördt schreven is dat mooi um met te beginnen. Noe nich langer dremmelen, geef oe op as lid van’ Kreenk vuur de Twentse Sproak en dreag oen steenke biej an et in staand hoolden van oonze taal! ’t Kost € 26,50 in ’t joar en iej könt vuur niks of heel weanig metdoon an’ antal Kreenkmiddage of oamnde met vuurdrachen, meziek en workshops.
Disse aktie doert t/m 31 oktober 2023!!
Mail noar: avanderveer@kreenk.nl, bellen kan ok: 06-13010615.

N KREENK VUUR DE TWENTSE SPROAK is OP 1 MEERT VUUR ’N DROAD KOMMEN MET ’N MOOI KEENDERBEUKSKE KATS IN ’T PLAT
’N BOOK VAN OALE GROOND VUUR NIEJE EN JONGE LEU
De presentatie wödden hoolden biej et pannenkokenhoes Le Pompidou in Eanske.
A’w oonze sproake in ere weelt hoolden mö’w biej de jonge leu beginnen vuurdat et echt te laat is.
De beukskes bint te koop vuur € 15,- via 'n Kreenk.
HET TWENTS SONGFESTIVAL 2022 STAAT IN DE STEIGERS.
Achter de schermen is de afgelopen tijd hard gewerkt aan de volgende editie van het Twents Songfestival. De werkgroep binnen het Openluchtmuseum Ootmarsum onder voorzitterschap van Hans Oude Breuil, heeft inmiddels alle belangrijke zaken geregeld.
In het park van het openluchtmuseum zal op 26 juni een reeks aan artiesten te horen en te zien zijn met een muzikale presentatie die het Nedersaksisch als basis heeft.
Ondersteuning aan het evenement wordt verleend door de IJsselacademie in de persoon van Albert Bartelds die ook de regie van het evenement op zich neemt. Verder is Theo Scholte Lubberink weer de presentator. Grafische vormgeving is in handen van Mrieke Peters en organisatorische ondersteuning verlenen Melanie Swennenhuis en Rob Meijer van de Stichting Openluchtmuseum Ootmarsum.
Na eengedwongen pauze van drie jaar is de draad weer opgepakt en vond op 29 maart de voorronde plaats. Van de aanmeldingen zijn10 kandidaten door naar de finale en deze zullen op 26 juni optreden en strijden om de trofee “Winnaar Twents Songfestival 2022”. Naast de deskundige jury, onder leiding van Monique Sleiderink van RTV Oost. Frank Droste en Wilfried Poorthuis, krijgt ook het publiek de mogelijkheid een stem uit te brengen op de kandidaten.
Genomineerd zijn voor 2022 :
1. Gercoh & Schavuit, 2. Enig & anders, 3. Hubertien, Rudi en Imke Bruns, 4. Marijn, Alfred en Claire van de Bulk, 5. Annet Engelbertink & KKO, 6. Bas Maathuis, 7. Jansen en zo wat, 8. Fenne Toenink, 9. Neet Zuuver, 10. Imke Toenink.
Het belooft een spannende en geweldig mooie middag te worden. Het park is speciaal aangekleed en de historische kapberg is het podium waar het allemaal gebeurt. Er zijn de nodige technische voorzieningen getroffen voor licht en geluid en er is een speciale begeleidingsband aanwezig voor de optredende artiesten. Opperstalmeester Theo Scholte Lubberink begeleidt de aanwezigen door het programma.
Ook op het programma staan er optredens van de uit Twente afkomstige cabaretière Nathalie Baartman die ons -ook in de streektaal- aan het denken en het lachen zet.
De catering in het park wordt verzorgd door Gasterij Oatmössche, er is een infostand van de Kreenk veur de Twentse Sproak en voor de kinderen is er een speciaal ‘vermaakplein’ zodat ouders onbeperkt kunnen genieten van de voorstelling.
Mooie liedjes in de eigen streektaal : ‘dat sprekt oe an en doar mo’j na gek met wèn !’. Dus zet het vast in de agenda : zondag 26 juni op naar Ootmarsum, Openluchtmuseum. Het begint om 14.00 uur. De reguliere entreeprijzen zijn € 7,- p.p. en kinderen beneden de 10 jaar kunnen gratis mee.
Gratis Parkeren op de Stadsweide aan de Oldenzaalsestraat.
Ingang is aan het Commanderieplein 2, het poortgebouw van het openluchtmuseum.
Info. :
www.openluchtmuseumootmarsum.nl
info@openluchtmuseumootmarsum.nl

Kreenk vuur de Twentse Sproak viert 45-jarig jubileum met verhalenboek
Zaterdagmiddag 21 november wordt de 45-ste verjaardag van de ruggengraat van de Twentse streektaalbeweging gevierd met de presentatie van een boek in de sfeervolle Johanneskerk aan de Twekkelerweg 110 in Twekkelo.
Holten
Een Kreenk, zoals de vereniging in de volksmond genoemd wordt, werd 21 november 1975 opgericht in Havezate Het Everlo in Rossum. Het initiatief werd destijds genomen door Everhard Jans, Hennie Engelbertink en student Nederlands Ton Kolkman uit Holten die ook al in de Drentse taalbeweging actief was geweest.
Schrijversbond
‘n Kreenk kwam voort uit al langer bestaande Schrieverskring. Een overblijfsel daarvan was jarenlang de Overijsselse Schrijversbond, die het digitale streektaalmagazine Oaver de Iessel uitgeeft. Het bestuur van dit orgaan heeft overigens onlangs aangegeven er een punt achter te zetten en de club op te heffen door gebrek aan jonge aanwas.
Groei
‘n Kreenk heeft de afgelopen jaren een tegengestelde beweging meegemaakt. Het aantal donateurs is gestaag gegroeid en het aantal activiteiten is toegenomen. Tien jaar geleden werd het verenigingsblad opgewaardeerd tot een volwaardig streektaalmagazine dat vier keer per jaar uitkomt en de leden van ‘n Kreenk en ver daarbuiten op de hoogte houdt van alles wat er met de streektalen gaande is.
Stimulans
Ook de jaarlijkse schrijfwedstrijden geven het publiek een geweldige stimulans om in het Twents te gaan schrijven. Om de schrijvers in spe na te laten denken over de Twentse en Nederlandse taaltuinen, wordt de schrijvers gevraagd om hun verhaal (maximaal 500 woorden) of gedicht (maximaal 14 regels) zowel in het Nederlands als hun eigen Nedersaksische streektaal aan te leveren.
Voordeel
Een ander voordeel van het tweetalige verhalenboek waarin de schrijfproducten steeds geplaatst worden, is dat het ook goed leesbaar is voor mensen die wat moeite hebben met het lezen van de streektaal. Een van de winnaars van de afgelopen jaren was onder andere de Rijssense oud-huisarts Jan Slofstra (foto) die de prijs kreeg overhandigd door jurylid Marieke Dannenberg, columnist van deze krant.
Platmaffia
Er kunnen op de valreep nog steeds verhalen en gedichten worden ingeleverd. De uiterste inleverdatum is 1 september. Naast fictie zal het boek ook beschouwende bijdragen over 45 jaar Twentse streektaalmaffia bevatten.
Twentse Taalpries 2022
Wiej bunt der greuts op dat ‘oonze Thea’ de Twentse Taalpries 2022 hef e-kregen. Disse pries wödden heur an-eböden duur Patrick Welman, burgemeister van Oldn’zel.
De anmoedegingspries geet noar Femke Nijboer, ass.professor faculteit Onderwijswetenschappen van ’n Universiteit Twente.


Zeer vereerde leden van ’n Kreenk vuur de Twentse Sproak
Op 21 november 2020 bestun 'n Kreenk 45 joar en zol d'r 'n jubileumbook vol verhalen en gedichten presenteerd wörden. Echter, duur de Coronaregels is t'r niks van al die feestelijkheden duurgoan.
Wiej hebt van oonze schrievers mooie verhalen en gedichten kregen en de jury hef ’t nich makkelijk hat um oet te zeuken wel der met de eer geet strieken .
’t Spit oons merakels, mar duur de niejste Coronaregels hebt wiej alns mötten oetstellen, zowel de presentaasie in de Johanneskeark as ok oonzen feestoamnd, den zol wödden hooln op 28 november biej ’t Hoogspel.
Token joar hopt wiej de schaa in te halen en der nen gloepends mooien schrieversmiddag van te maken. Leu dee eur verhaal of gedicht majt vuurleazen kriegt doar op tied bod oaver.
En den mooien feestoamnd hooldt wiej ok tegoo, want wat in ’t vat zit…….., iej weet ’t wal!
Wiej doot oons best um de beuke nog vuur de feestdage roond te (loaten) brengen.
Goodgoan,
bestuur van ‘n Kreenk

Good niejs vuur oonze taal vanoet de provincie.
Artiiekel in de Tubantia van 25 juni 2020.


Artiekel in de Tubantia van 16 juni 2020

Artikel in de Twentse Kraant van 22 feebrarie 2020 oaver de dialectmoand meert 2020.

Mooi artikel in de kraant van 11 oktober 2019 oaver oonze taal en 't Twentehoes

Onderscheiding.....
Het hef de koning behaagd um op 22 juni 2019 Alie v.d.Veer-Geugies te beneumen tot lid in de Orde van Oranje Nassau.
Dit umdat Alie zovöl vriejwilligersweerk hef doon en nog döt vuur oonzen Kreenk, mear ok vuur Twekkelo, woar zee al joaren wont. Het is nen hele liest den op eneumd wödden duur de loco-burgemeaster van Eènsche.,

Artikel oet de Tubantia van 8 april 2019


